e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L424p plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slijpbus, hoorn slijpbus: slī.bø̜š (Meeswijk) Om goed te kunnen scherpen moet de wetsteen vochtig zijn. Daartoe droeg de maaier de wetsteen in een bakje of busje met water aan zijn riem of broekband. Soms werd hiertoe een stevige koehoorn gebruikt, waaraan een haakje was bevestigd. Soms ook plaatste men de bus of de hoorn met de punt in de grond. Waar het gebruik van de houten strekel en van de wetsteen niet (meer) onderscheiden is, wordt de slijpbus of hoorn (met vloeistof) die bij de wetsteen hoort, wel verward met het zandblok of de klomp (met zavel) die bij de strekel hoort. In de Belgische Kempen en in West-Haspengouw komt de slijpbus niet voor. Zie afbeelding 9, nummer 5. Zie ook het volgende lemma voor de inhoud van de slijpbus. [N 18, 81; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16II; monogr.] I-3
slijpsteen slijpsteen: slipstęj.n (Meeswijk) Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.] II-11
slim slim: slum (Meeswijk) uitgeslapen, slim III-1-4
slinken, minder worden slinken: slinken (Meeswijk) minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)] III-4-4
slip slip: Ss. sub hemdeslip.  øməsløp (Meeswijk), Ss. hemdeslip.  sløp (Meeswijk) afhangend deel van een kledingstuk III-1-3
slipjas pitteleer (<fr.): Pitteleer, Fr. pet-en-lair.  petəlēͅr (Meeswijk) rok met zwaluwstaart III-1-3
slobkous get: geͅt (Meeswijk) 2. slobkous, bekleedsel dat de wreef en het onderste van de scheen bedekt; aan de zijkant toegehaakt en soms met een riempje onder schoen bevestigd III-1-3
slokdarm slokdarm: slokderm (Meeswijk) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] III-1-1
slons (slodder?) sloor: slôer (Meeswijk) slordige vrouw III-1-4
sluik haar platshaar: platṣo:r (Meeswijk) recht, sluik haar [N 10 (1961)] III-1-1