e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L424p plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ui, ajuin un: un (Meeswijk, ... ), øn (Meeswijk), unne: ønə (Meeswijk) ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2a (1963)], [Goossens 2b (1963)] || ui, ajuin I-7
uier mam: mam (Meeswijk), uier: yu̯ǝr (Meeswijk), yǝr (Meeswijk), ȳǝ.r (Meeswijk), ø ̝.u̯ǝr (Meeswijk) [JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b] I-11, I-12, I-9
uieren uieren: (de koe) øjǝrt (Meeswijk) Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.] I-11
uil uil: ‧yl (Meeswijk) uil III-4-1
uit de as gezeefde kolen oudding: au̯deͅŋk (Meeswijk), ouddingsdrek: au̯deͅŋks˂drɛk (Meeswijk) haardasse, sintels waartussen nog brandbare stukjes steenkool zijn || overblijfsel van de uitgebrande steenkolen, dat gezeefd, nog eens gebruikt wordt als brandstof III-2-1
uiteenploegen uitereenvaren: utǝręi̯.nvã.rǝ (Meeswijk), ū.tǝręi̯.nvã.rǝ (Meeswijk) Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.] I-1
uiterontsteking, mastitis uierontsteking: øi̯ǝrontstēkeŋ (Meeswijk) Door het feit dat de natte spenen (melk) een geschikte voedingsbodem vormen voor bacteriën en door de plaats van de uier (mest en vuil) is de kans op infectie groot. Streptococcen zijn de belangrijkste ziekteverwekkers. Bij een acute ontsteking is de uier gezwollen, pijnlijk en rood. De melk is meestal waterachtig en bevat vlokjes. Bij slepende gevallen vertoont de uier plaatstelijk knobbels en verhardingen. De melk ziet er meestal normaal uit (Berns, blz. 118). Zie ook wbd I.3, blz. 461. [N 52, 5a; A 48A, 10a; monogr.] I-11
uitgestort zaad van de hengst sprongen: sprøŋk (Meeswijk) [N 8, 48 en 49] I-9
uitgeteld zijn uitgeteld zijn: (de koe is) ūt˲xǝtɛlt (Meeswijk) De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43] I-11
uitglijden uitschampen: oetchampen (Meeswijk), oetschampe (Meeswijk), utšampə (Meeswijk), uitschuiven: oetschuuve (Meeswijk) uitglijden [ZND 24 (1937)] || uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)] III-1-2