e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L424p plaats=Meeswijk

Overzicht

Gevonden: 3038
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broeden, op eieren zitten broeden: brø̄i̯ǝ (Meeswijk) [N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
broedende kip op eieren brok: brok (Meeswijk) [N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.] I-12
broedhen broedvot: brø̄u̯vot (Meeswijk) Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
broedsel leg: leͅk (Meeswijk) leg v vogels III-4-1
broek broek: brōk (Meeswijk) De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] I-10
broek: algemeen broek: Ss. Broeksbodem, broeksknoop, broeksmaal, broeksriem, broekspijp.  brō:k (Meeswijk) broek (kledingstuk) III-1-3
broekspijp pijp: pī.p (Meeswijk) elk der beide delen van een broek die de benen bedekken III-1-3
broer broer: bróór (Meeswijk) broer III-2-2
brokkelhoef sprokpoten: sprǫkpyǝt (Meeswijk) Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u] I-9
bromtol zingdop: zingdop (Meeswijk), zèŋdoͅp (Meeswijk) Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van blik en bontgekleurd is? [Lk 03 (1953)] || Zingdop: Bromtol. III-3-2