e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeswijk

Overzicht

Gevonden: 3038
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoop, tussen heukeling en opper huistje: ȳǝɛskǝ (Meeswijk) De middelgrote hoop, doorgaans één meter hoog, waarop het bijna droge hooi wordt gezet, voordat het tot grote hopen worden bijeengewerkt. [N 14, 108; A 16, 3; A 42, 20d] I-3
hoorn cor (fr.): Hij speelt cor.  kōͅr (Meeswijk), hoorn: hoorn (Meeswijk) Cor: hoorn (muziekinstrument). || Het blaasinstrument zonder ventielen, met een zachte toon [hoorn, waldhoorn]. [N 90 (1982)] III-3-2
hoorn van de schaaf hoorn: ōǝrǝn (Meeswijk) Het overeind staande steel- of knopvormige uitsteeksel aan het vooreinde van sommige houtschaven waarop de linkerhand gelegd wordt tijdens het schaven. De hoorn dient om de schaaf preciezer te richten en om er beter op te kunnen drukken. Zie ook afb. 33. [N 53, 55b; monogr.] II-12
hoornaar paardswortel: groter dan wesp, zelfde uitzicht  pēͅrswo.rtəl (Meeswijk), vespa crabro; cf Dorr p??rschwortel en Goossens Landbouwt. hortel = horzel  pēͅrswoͅrtəl (Meeswijk) hoornaar || insect III [Goossens 1b (1960)] III-4-2
horen horen: uuren (Meeswijk), y(3)̄ərə (Meeswijk) horen [N 10b (1961)] III-1-1
horloge horloge: oͅrlōəžə (Meeswijk) horloge III-1-3
hortensia (hydrangea hortensis) hortensia: oͅr’tɛnsija (Meeswijk) hortensia III-2-1
houder van slachtvee weidenboer: wɛi̯būr (Meeswijk) [N 3A, 77d] I-11
houtduif bosduif: boͅzduf (Meeswijk), ringduif: ringduif (Meeswijk), Een ringduif heeft ene ring om den nek.  rèŋduf (Meeswijk), IPA; omgesp.  reiŋkduf (Meeswijk) bosduif || houtduif || houtduif (41 grootste en bekendste van het stel; wit aan nek en vleugels; broedt overal in bossen en tegenwoordig ook in dorp en stad; vaak in grote troepen [N 09 (1961)] || Ringduif: Houtduif. (Columba palumbus). III-3-2, III-4-1
houten eg houteren [eg]: ǫu̯tǝrǝ [eg] (Meeswijk) De oude drie- of vierhoekige eg met houten hoofd- en dwarsbalkjes, waarin houten, later ook ijzeren tanden zaten; zie afb. 51, 52, 53 en 54. Waar men een houten eg gebruikte als onkruideg en/of als zaadeg, is aangegeven in de desbetreffende lemmata. Hieronder is de vorm die de houten eg ter plaatse kon hebben, voorgesteld door de tekens ‚àÜ en vierkant. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.] I-2