31880 |
houtrasp |
rasp:
rasp (L424p Meeswijk)
|
Staafvormig stalen werktuig met tandjes en putjes voor het bewerken van hout. Zie ook afb. 57. De houtrasp wordt gebruikt om een werkstuk een eerste, voorlopige bewerking te geven. Het ruwe oppervlak wordt vervolgens met een houtvijl verder glad gemaakt. [N 33, 99; N 53, 144a; N 64, 53h; monogr.]
II-12
|
34595 |
houtrong |
houtschamel:
ǫu̯.tšǭmǝl (L424p Meeswijk)
|
Werd vooraan op de hoogkar geplaatst wanneer men hout wilde vervoeren. De houtrong bestaat uit een rongblok, twee rongstokken en een raam. De twee rongstokken bevinden zich aan weerszijden van het rongblok; het rechthoekig of trapeziumvormig raam staat in het midden op het rongblok. Dit raam beschermt het paard tegen de druk van de lading, terwijl de rongen de lading op haar plaats houden. Hoewel bij heel wat opgaven een betekenisaanduiding gegeven wordt, is het vaak onduidelijk of twijfelachtig wat er precies bedoeld wordt, omdat sommige woordtypen zowel als benaming voor "houtrong in zijn geheel" als voor "rongblok" en "raam" voorkomen. Toch is hier gekozen voor een vierdeling van het lemma: de opgaven waarbij geen betekenisindicatie gegeven werd, zijn vooraan geplaatst; de opgaven waarbij die indicatie er wel was, zijn naargelang de betekenis ondergebracht onder A. de houtrong in zijn geheel, B. het rongblok of C. het raam. [N 17, 7a-b + 40 + add; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2c]
I-13
|
19629 |
houtskool |
ameren:
ōͅmərə (L424p Meeswijk)
|
gloeiende houtskool
III-2-1
|
25518 |
houtskool verwijderen |
vegen:
vē̜gǝn (L424p Meeswijk)
|
Het eventueel bij het werkwoord opgegeven zelfstandig naamwoord "houtskool" of heteroniemen hiervoor worden niet gedocumenteerd. Zie voor de fonetische documentatie van deze woorden het lemma ''houtskool''. [N 29, 11b; OB 2, 2b; monogr.]
II-1
|
19476 |
houtspaander |
splins:
sple.ns (L424p Meeswijk)
|
houten splinter als pijpaansteker
III-2-1
|
31929 |
houtspiraalboor |
spiraalboor:
sperālbōǝr (L424p Meeswijk)
|
Spiraalvormig boorijzer met scherpe zijkanten, dat over zijn gehele lengte door het hout snijdt. De spiraalboor heeft geen centerpunt en kan in tegenstelling tot de centerboor niet gebruikt worden om gaten te boren met een nauwkeurig bepaald middelpunt. Zie ook afb. 74d. [N 53, 164; N G, 31a; monogr.]
II-12
|
24329 |
houtworm |
molm:
molm (L424p Meeswijk)
|
houtworm [Lk 01 (1953)]
III-4-2
|
30268 |
houvast |
houvast:
āwvas (L424p Meeswijk)
|
Bout met aan een zijde een punt en aan de andere zijde een blad met spijkergaten. De houvast wordt in de muur geslagen om er houten voorwerpen, bijvoorbeeld een kozijn, aan vast te maken. [N 53, 226; monogr.]
II-12
|
19187 |
hovaardig |
groots:
grûutsj (L424p Meeswijk)
|
hovaardig
III-1-4
|
18962 |
huichelaar |
schijnheilige:
dat is ənə schienheilige (L424p Meeswijk)
|
huichelaar (schijnheilige, enz.) [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|