26785 |
inkuilen |
kuilen:
kūlǝ (L424p Meeswijk)
|
De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19]
I-5
|
33182 |
inleggen (in een voor) |
leggen:
lęgǝ(n) (L424p Meeswijk)
|
Voor de fonetische documentatie van de typen poten en planten zie het lemma Poten; het verspreidingsgebied van zetten in dit lemma komt niet overeen met dat in het lemma Poten; het type is hier dan ook gedocumenteerd. [N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
25607 |
inschieten |
inschieten:
enšētǝn (L424p Meeswijk)
|
Het deegbrood in de oven plaatsen. Een bij het werkwoord opgegeven object "brood", "deeg" e.d. wordt niet gedocumenteerd evenmin de bepaling "in de oven". [N 29, 45a; L 40, 13b; N 29, 30b; monogr.; OB 2, 2d]
II-1
|
34001 |
inspannen |
inspannen:
enspanǝ (L424p Meeswijk)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|
22328 |
inzet bij het spel |
inzet:
Wie ene misere wint, krijgt 10 frank van ieder en oo den helen inzet.
enzat (L424p Meeswijk),
mise (fr.):
Dorren: mies (Fr. mise).
mis (L424p Meeswijk),
pot:
Wie krijgt de pot?
poͅt (L424p Meeswijk),
zaad:
B.v. Ik ben bij mijne zaad: geen verlies, geen winst.
zoͅt (L424p Meeswijk)
|
Inzat: Inleg, inzet bij spel. || Mise: inzet bij het kegelspel. || Pot: 2. Inzet bij het spel. || Zaad: 2. Het geheel van knikkers dat men bezit voor men begint te spelen.
III-3-2
|
22845 |
inzet bij het spel add. |
bank:
Wie krijgt de bank?
ba.ŋk (L424p Meeswijk)
|
Bank: 4. (Kaartspel) de pot, de inzet.
III-3-2
|
34074 |
jaarring |
ring:
(mv)
reŋ (L424p Meeswijk)
|
Jaarlijkse ringvormige verdikking aan de hoorns. [N 3A, 106b]
I-11
|
18751 |
jagersjas? |
loden (du.):
Van Dale: loden (Hd.), jas, mantel, cape van sterk gevolde dichte wollen stof. Van Dale (DN): Loden, loden jas, mantel. *Van Dale (FN): loden [lodn], 1. loden (stof 2. loden (jas).
lōdə (L424p Meeswijk)
|
mantel van dikke wollen stof
III-1-3
|
18259 |
jak |
kazavek:
W.Pée: Kazavik, een stervend woord?. In: De Nieuwe Taalgids XLVI (1953), p. 891-897.
kažəvek (L424p Meeswijk)
|
vrouwenjak
III-1-3
|
18996 |
jaloers |
jaloers:
zjəlŏĕs (L424p Meeswijk)
|
jaloers
III-1-4
|