e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeswijk

Overzicht

Gevonden: 3038

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
baard baard: baard (Meeswijk), bārt (Meeswijk), hauwen: auǝ (Meeswijk) baard [N 10b (1961)] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131] I-4, III-1-1
baarmoeder van de koe baarmoer: bārmōr (Meeswijk) [N 3A, 48; A 48A, 47a] I-11
baars baars: bārs (Meeswijk) baars III-4-2
baarspelen baren: Baarspel: een bepaald loop- en vangspel.  bārə (Meeswijk) Baren: Baarspel spelen. III-3-2
babbelaar karamel: kərmɛl (Meeswijk) karamel, ulevel III-2-3
baby, zuigeling kindje: kĭĕnnəkə (Meeswijk), kĭĕntsjə (Meeswijk), kleine, een -: kléinə (Meeswijk), kléjnə (Meeswijk), kleintje: kléjnəkə (Meeswijk), popje: pŭŭpkə (Meeswijk) Hoe spreekt men in uw dialect over een kindje beneden een jaar [ZND 49 (1958)] || kind, baby III-2-2
badding badding: badeŋ (Meeswijk) Benaming voor een plank met een dikte van 6 cm (2.5 duim) en een breedte van 10 tot 17.5 cm (4 tot 7 duim). [N 50, 73o; L 40, 56 add.; monogr.] II-12
baggermolen zandzuiger: zandzuiger (Meeswijk) een baggermolen die zand opzuigt en door een buis ver weg perst (opper, zandzuiger, zuiger) [N 90 (1982)] III-3-1
bak karbak: karbak (Meeswijk), slagbak: slāx˱bak (Meeswijk) Het gedeelte van de kar, wagen of kruiwagen waarin de lading vervoerd wordt. De bak bestaat uit zijwand, voorwand, achterwand en bodem (zie die lemmata). Er kunnen zo nodig verhoogsels op gezet worden. Het woordtype brak betekende oorspronkelijk "zijwand" en werd als zodanig dikwijls in het meervoud gebruikt. De betekenis van de enkelvoudsvorm ontwikkelde zich metonymisch naar "bak in zijn geheel". De betekenis "draagbalk van de bak" (zie het lemma draagbalken), verwant met "zijwand", komt nog vaak voor, vooral in Nederlands Limburg. De woordtypen slagbak, kipbak, slagkarbak, aardkarbak en clitchètbak duiden een bak aan die kan kippen. [N 17, 22; N 18, 99; N G,, 57; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr] I-13
bak om boter in te kneden baar: bār (Meeswijk), boterkneder: [boter]knēǝi̯ǝr (Meeswijk), loop: luǝp (Meeswijk) Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I] I-11