e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kegel kegel: De middenste van de kegelen wordt koning geheten.  kè.igəl (Meeswijk) Kegel: Hout van kegelspel. III-3-2
kegelbaan kegelbaan: Ss. sub kegel.  kegelbaan (Meeswijk) [Kegelbaan]. III-3-2
kegelbal kegelbol: Ss. sub kegel.  kegelbol (Meeswijk) [Kegelbol]. III-3-2
kegelen kegelen: Afl. sub kegel.  kegelen (Meeswijk) [Kegelen]. III-3-2
kelder kelder: kɛldər (Meeswijk) kelder III-2-1
keldergat keldergat: kɛldərgāt (Meeswijk) keldergat III-2-1
kennen kennen: kénnə (Meeswijk) kennen III-1-4
kennis kennis: kénnəs (Meeswijk) kennis III-2-2
keren draaien: drɛi̯ǝ (Meeswijk) Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.] I-1
kerk kerk: e waas te vreug in de kerk (Meeswijk) te vroeg in de kerk zijn [N 08 (1961)] III-3-3