25367 |
kogel |
kogel:
kōgǝl (L424p Meeswijk)
|
Het gewricht tussen pijp(been) en koot van een paard; ook bij een rund. Zie afbeelding 2.24. [N 8, 32.7, 32.15 en 32.16]
I-9
|
20800 |
koken (tr.) |
koken:
soep koken, een ei koken
kōəkə (L424p Meeswijk)
|
koken
III-2-3
|
20803 |
kokkin |
kook:
kōək (L424p Meeswijk)
|
vrouw die uit koken gaat, kokkin
III-2-3
|
24189 |
kokmeeuw |
zeemeeuw:
ziemiew (L424p Meeswijk)
|
kokmeeuw (38 zeer bekend; witte vogel met s zomers bruinzwarte kop; in grote troepen op en rond allerlei water; in de stad ook daarvandaan; schreeuwerige vogel; vooral in de grote broedkolonies; aan Schelde en Maas komen nog meer, meest grotere soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33888 |
kolder |
kolder:
kǫldǝr (L424p Meeswijk)
|
Kolder (< lat. cholera) is een slepende, ongeneeslijke hersenaandoening, die aanleiding geeft tot stoornissen in de beweging en de bloedsomloop. De uiterlijke verschijnselen zijn: onhandelbaarheid, niet willen werken, een sufferig uiterlijk, het hoofd laag houden en de oren laten hangen, evenals een waggelende gang. Deze vorm van aandoening wordt stille kolder genoemd. Bij verergering van de ziekte wordt het paard wild, draait in het rond en slaat op hol. Dan spreekt men van razende kolder. [A 48A, 37; N 8, 90p; monogr.]
I-9
|
19467 |
kolenslik |
schlamm (d.):
sla.mp (L424p Meeswijk),
slam (L424p Meeswijk)
|
kolenslik
III-2-1
|
19615 |
kom |
baar:
b‧ār (L424p Meeswijk),
bol:
boͅ.l (L424p Meeswijk),
komp:
komp (L424p Meeswijk)
|
grote, diepe ronde kom om soep e.d. aan te bieden || teil, aarden, platte kom || vaatwerk in de vorm van een halve bol, kom
III-2-1
|
33606 |
komkommer |
komkommer:
kom’koməe (L424p Meeswijk)
|
komkommer
I-7
|
20005 |
konijn |
konijn:
kənī.n (L424p Meeswijk),
pl.
kənin (L424p Meeswijk)
|
konijn(tje) [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
22812 |
koning in het kaartspel |
koning:
k"ənəŋ (L424p Meeswijk, ...
L424p Meeswijk),
B.v. harten koning.
k"ənəŋ (L424p Meeswijk)
|
Koning: 2. (Schutterij) hij die de vogel afschiet. || Koning: 3. (Kaartspel) de heer. || Koning: 5. Middenste kegel van een spel kegels.
III-3-2
|