33765 |
linkerkant van het paard |
voermanskant:
vōrmanskant (L424p Meeswijk)
|
Kant waar de voerman het paard leidt. [N 8, 9 en 10]
I-9
|
34090 |
linkervoorkwartier |
linkerkwartier voor:
leŋkǝrkǝrtēr vø̄r (L424p Meeswijk)
|
Het kwartier van de uier links voor. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116a]
I-11
|
17617 |
lip |
lip:
løp (L424p Meeswijk)
|
Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b]
I-9
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
løp (L424p Meeswijk)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|
24541 |
lis (alg.) |
lis:
iris pseudacorus
leͅš (L424p Meeswijk)
|
lis
III-4-3
|
18051 |
litteken |
lijnteken:
līnteikən (L424p Meeswijk),
līnteͅikə (L424p Meeswijk)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijt de plaats ervan meestal zichtbaar. die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [ZND 49 (1958)]
III-1-2
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
beuken:
bø̄ǝ.kǝ (L424p Meeswijk),
bø̄ǝkǝ (L424p Meeswijk),
toeten:
tūtǝn (L424p Meeswijk)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
34137 |
loeien van de koe van pijn |
kreunen:
krȳǝnǝ (L424p Meeswijk)
|
[N 3A, 5e]
I-11
|
17721 |
loeren |
loeren:
loore (L424p Meeswijk),
lūrə (L424p Meeswijk)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20636 |
lolly |
lolly:
loͅli (L424p Meeswijk),
mol:
moͅ.l (L424p Meeswijk)
|
geglaceerde suiker op een stokje, lolly || suikerbol op een stokje, lolly
III-2-3
|