26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slā.x[molen] (L424p Meeswijk)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
23150 |
olifant |
olifant:
ōəlefa.nt (L424p Meeswijk)
|
Olifant: Bekend slurfdier.
III-3-2
|
19711 |
omheining |
tuin:
tū.n (L424p Meeswijk)
|
omheining, omtuining van prikkeldraad
III-2-1
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
plag:
plak (L424p Meeswijk)
|
doek, omslagdoek
III-1-3
|
25013 |
omtrek, omvang |
omtrek:
omtrek (L424p Meeswijk)
|
de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34211 |
omweiden |
omzetten:
ǫmzetǝ (L424p Meeswijk)
|
Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.]
I-11
|
25685 |
omzetten |
omscheppen:
omšø̜pǝ (L424p Meeswijk)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|
25087 |
onbelangrijk |
min:
min (L424p Meeswijk),
niet gewichtig:
niet gewichtig (L424p Meeswijk)
|
niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || van geen belang, niet belangrijk [ongewicht] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25149 |
onbewolkt |
hel:
eͅ.l (L424p Meeswijk),
klaar:
klaar (L424p Meeswijk)
|
helder, licht || onverduisterd in licht, schijn of glans [helder, klaar, licht] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25092 |
onbruikbaar maken, verbruien |
bederven:
bederven (L424p Meeswijk)
|
onbruikbaar maken, zijn waarde doen verliezen [verworden, verdraaien, begaaien, verbruien, bederven, verpeuteren, nonen, verballemonden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|