33580 |
ranken van de wingerd |
rank:
rank ve boon of erwt
ra.ŋk (L424p Meeswijk)
|
I-7
|
24229 |
ransuil |
kransuil:
kransuul (L424p Meeswijk)
|
uil: ransuil (36 oorpluimpjes, bijna alleen in mastbossen; broedt in oud kraaienest; roep [oe-oe-oe-oe] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20515 |
ranzig |
garstig:
gāstəx (L424p Meeswijk)
|
ransig
III-2-3
|
33207 |
rapen |
rapen:
rā.pǝ (L424p Meeswijk)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
19558 |
rasp |
rasp:
rasp (L424p Meeswijk)
|
rasp
III-2-1
|
24367 |
rat |
rat:
rat (L424p Meeswijk)
|
rat
III-4-2
|
20529 |
rauw |
rauw:
roͅ.w (L424p Meeswijk)
|
ongekookt, ongebakken, rauw
III-2-3
|
18868 |
razen en tieren |
sjamfoeteren:
fr. Jean foutre
sjàmfŏĕttərə (L424p Meeswijk)
|
foeteren, vloeken, tierend opspelen
III-1-4
|
19120 |
razend van woede |
razentig:
cf. WNT XII-3, p. 432 , s.v. "razend"(razendig, raasdig, raastig)
réúzəntəch (L424p Meeswijk)
|
razend
III-1-4
|
17902 |
recht vooruitstoten met de armen |
stoten:
stoeəte (L424p Meeswijk)
|
stoten: met de armen recht vooruit stoten [stuike] [N 10 (1961)]
III-1-2
|