25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
⁄rēŋərə (L424p Meeswijk)
|
regenen
III-4-4
|
18554 |
regenjas |
gabardine (fr.):
Syn. Demi, demi-saison.
gabərden (L424p Meeswijk),
impermable (fr.):
eͅmpərməjābəl (L424p Meeswijk),
regenjas:
Ss. sub regen.
rēŋər+jas (L424p Meeswijk)
|
gabardine: demi-saison || regenjas
III-1-3
|
30537 |
regenpijp |
kandel:
kānjǝl (L424p Meeswijk)
|
De buis die het regenwater vanuit de dakgoot naar beneden voert. [N 64, 149a; L 24, 23b; L 24, 38; L B1, 160b; monogr.; Vld.]
II-9
|
24308 |
regenworm |
piereling:
pirəleŋk (L424p Meeswijk),
worm:
woͅ.rəm (L424p Meeswijk)
|
regenworm || worm
III-4-2
|
17904 |
reiken naar |
get beramen:
get beraome (L424p Meeswijk),
reiken naar:
reikə (L424p Meeswijk)
|
reiken, met de handen naar iets reiken [iest beraome] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21195 |
reis |
reis:
reis (L424p Meeswijk)
|
het gaan van een plaats naar een andere, meestal met een of ander vervoermiddel (reis) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
31835 |
reischaaf |
reischaaf:
ręjšāf (L424p Meeswijk)
|
Zware, lange schaaf met dubbele beitel, waarmee reeds grof bewerkt hout zuiver glad en recht wordt geschaafd. Het schaafblok van een reischaaf is ongeveer 70 tot 80 cm lang, 7 cm breed en 7 cm hoog. Zie ook afb. 36. De reischaaf wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de bovenkant van de duigen van een vat mee glad. [N 53, 61; N E, 35a; N G, 35b; monogr.]
II-12
|
21201 |
reiskoffer |
valies (<fr.):
valies (L424p Meeswijk),
vli:s (L424p Meeswijk)
|
Het voorwerp van leer, stof, riet om goederen mee op reis te nemen [koffer, valies] [N 90 (1982)] || valies: 1. schooltas; - 2. reistas
III-3-1
|
21196 |
reizen |
reizen:
reizen (L424p Meeswijk)
|
een reis ondernemen [reizen, pelgrimmen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21740 |
rekruut |
rekruut:
rekruut (L424p Meeswijk)
|
een soldaat die net in dienst is [rekruut, groentje, schacht] [N 90 (1982)]
III-3-1
|