18214 |
ritssluiting |
rits:
rets (L424p Meeswijk),
tirette (fr.):
Fr. tirette.
tereͅt (L424p Meeswijk)
|
ritssluiting
III-1-3
|
24317 |
riviergrondel |
geuvie:
gobius fluviatilis
gø̄əvi (L424p Meeswijk)
|
grondel (vis)
III-4-2
|
24647 |
robinia |
acacia:
akazija (L424p Meeswijk)
|
acacia
III-4-3
|
33478 |
rode aalbes |
wiemerten:
wimər(t) (L424p Meeswijk)
|
aalbes
I-7
|
34034 |
rode koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (L424p Meeswijk)
|
[N 3A, 125a]
I-11
|
20655 |
rode kool |
rood moes:
roed moos (L424p Meeswijk),
ruətmōs (L424p Meeswijk),
rūət mōs (L424p Meeswijk)
|
Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [Lk 05 (1953)] || rode kool, roodmoes
I-7, III-2-3
|
33487 |
rode renet, sterappel |
binnenrode:
beͅnəruəjə (L424p Meeswijk)
|
appel, soort
I-7
|
21733 |
roede |
roe(de):
roe (L424p Meeswijk),
roede:
rōj (L424p Meeswijk)
|
een aantal takjes tot een bosje bij elkaar gebonden als strafwerktuig [roe, gips, gisp, roei] [N 90 (1982)] || Elk van de twee zware houten of ijzeren balken die kruislings door de askop gaan. De roeden vormen het lichaam van de vier molenwieken, waarop de hekwerken zijn bevestigd. Zij zitten vastgespied in de kop van de molenas. Een houten roede bestaat uit drie delen: het middenstuk, dat door de askop steekt (de borst) en daarop bevestigd de twee eigenlijke roeden of einden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1a; N O, 6b; Sche 30; monogr.; Vld]
II-3, III-3-1
|
21183 |
roeien |
roeien:
roeien (L424p Meeswijk)
|
door middel van roeiriemen een vaartuig voortbewegen [roeien, riemen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21184 |
roeispaan |
roeispaan:
roeispaan (L424p Meeswijk)
|
het gereedschap om een vaartuig voort te roeien [riem, roeiriem, roeispaan, spaan] [N 90 (1982)]
III-3-1
|