18294 |
sandaal |
sandaal:
səndāl (L424p Meeswijk)
|
sandaal
III-1-3
|
21025 |
savooiekool |
boterkooltje:
bōətərkyəlkə (L424p Meeswijk),
savooi:
səvuəj (L424p Meeswijk),
səvūiə (L424p Meeswijk)
|
[Goossens 1b (1960)]savooiekool || savoye, gele —
I-7
|
31806 |
schaaf |
schaaf:
š ̇āf (L424p Meeswijk)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|
31809 |
schaafafval |
schaafsel:
šē̜fsǝl (L424p Meeswijk)
|
Het afval dat bij het schaven ontstaat. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 222 s.v. sch√™fsel, ø̄schavelingen, krollenø̄. [N 53, 124; N 55, 189; L 42, 17; monogr.]
II-12
|
31815 |
schaafbeitel |
schaafbeitel:
šāf˱bęjtǝl (L424p Meeswijk)
|
De snijdende beitel van de houtschaaf, die met een spie in het schaafblok vastgeklemd zit en een beetje uitsteekt buiten de schaafzool. Zie ook afb. 31c. Veel schaafbeitels zijn aan de bovenzijde verbonden met een keerbeitel. Zie ook het volgende lemma. [N 53, 54f; monogr.]
II-12
|
31817 |
schaafspie |
cale:
k ̇al (L424p Meeswijk)
|
De houten spie waarmee schaafbeitel en keerbeitel in het houten schaafblok worden vastgeklemd. Zie ook afb. 31e. [N 53, 54h; monogr.]
II-12
|
34381 |
schaap |
schaap:
sǭp (L424p Meeswijk)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|
33342 |
schaapherder |
scheper:
šīǝpǝr (L424p Meeswijk)
|
Herder die de schapen hoedt, al of niet in dienst van een baas. Het lemma ''schaapherder'' is reeds behandeld in wld I.6 (1.3.16). Onderstaande gegevens zijn een aanvulling daarop. [N 78, 1; JG 1a, 1b; N 19, L 292 add.; monogr.]
I-12
|
25068 |
schaars |
schaars:
schaars (L424p Meeswijk)
|
op karige of krappe wijze [schaars, schriel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22314 |
schaats |
schaats:
šā:ts (L424p Meeswijk)
|
Schaats: Toestel om zich over het ijs voort te bewegen.
III-3-2
|