18844 |
schuchter |
bleu:
blûû (L424p Meeswijk)
|
schuchter, bedeesd, beschroomd
III-1-4
|
32593 |
schudden met de riek |
schudden:
šø̜dǝ (L424p Meeswijk)
|
Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
24992 |
schuimen |
schuimen:
schuimen (L424p Meeswijk)
|
schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21369 |
schuldig (zijn) |
schuldig (zijn):
schuldig (L424p Meeswijk)
|
schuld hebbend aan een overtreding of misdrijf [schuldig, plichtig] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
31713 |
schulpen |
kwartieren:
kǝrtērǝ (L424p Meeswijk)
|
In het algemeen hout, en meer in het bijzonder een boom in de lengterichting doorzagen. Bij het kwartierzagen of kwartieren wordt de boomstam eerst in de lengte in vier stukken gezaagd. Vervolgens wordt dit kwart van de boomstam haaks op de jaarringen verder in delen gezaagd. Hout dat zo was gezaagd was, werd in (Q 71) kwartierhout (kǝtīrhōt) genoemd. Voordeel van kwartiergezaagd hout is dat dit vrijwel niet krom kan trekken. Het wordt dan ook bij voorkeur gebruikt bij het maken van meubels. Zie ook afb. 10. Voordat een boomstam door middel van een kraanzaag in delen wordt gezaagd, worden eerst met behulp van een smetlijn de zaaglijnen afgetekend. Zie ook de lemmata ɛsmettenɛ, ɛsmetlijnɛ en ɛsmetterɛ in de paragraaf over het meetgereedschap van de timmerman (pag. ).' [N 50, 43a; N 50, 52a; N 53, 21c; N 53, 22; monogr.]
II-12
|
31769 |
schulpzaag |
scherpzeeg:
šerp˲zē̜x (L424p Meeswijk)
|
Grote spanzaag, 0.80 tot 1.20 m lang, waarmee hout in de lengterichting van de houtvezels doorgezaagd kan worden. Het doorgaans draaibare blad van de zaag wordt in tegenstelling tot de spanzaag met behulp van een knop en een handvat vastgezet. De schulpzaag wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. Bij de wagenmaker bijvoorbeeld dient ze om velgen, berries en andere zware karonderdelen te zagen. Zie ook het lemma ɛschulpenɛ (pag. ).' [N 53, 7; N 53, 8g-h; N G, 22a; N I, 1; monogr.]
II-12
|
18102 |
schurft |
schurft:
šø.rǝf (L424p Meeswijk),
šørf (L424p Meeswijk),
zetsel:
sø̄ǝtsǝl (L424p Meeswijk)
|
Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.]
I-11
|
22427 |
schutsboom |
reek:
rē:k (L424p Meeswijk),
schietboom:
B.v. Ene schietboom moet zo opgesteld zijn dat de kogels ergens in het veld vallen.
šēdboͅ.um (L424p Meeswijk)
|
Riek: 2. (Schutterij) vierkantig houten raam met in het midden de zwarte houten bolletjes die dienen afgeschoten te worden. || Schietboom: (Schutterij) paal met raam op, waaraan kleine houten blokjes bevestigd zijn, die moeten afgeschoten worden.
III-3-2
|
22824 |
schutter |
schut:
Mnl. schut, schutte = Nl. schutter; Teuth. schutte = sagitarius, jaculator; Kil. schut, schutte = schutter.
šøͅt (L424p Meeswijk)
|
Schut: Lid van een schutterij, schutter.
III-3-2
|
19935 |
schuur |
schuur:
šø̄r (L424p Meeswijk)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|