32901 |
slijpbus, hoorn |
slijpbus:
slī.bø̜š (L424p Meeswijk)
|
Om goed te kunnen scherpen moet de wetsteen vochtig zijn. Daartoe droeg de maaier de wetsteen in een bakje of busje met water aan zijn riem of broekband. Soms werd hiertoe een stevige koehoorn gebruikt, waaraan een haakje was bevestigd. Soms ook plaatste men de bus of de hoorn met de punt in de grond. Waar het gebruik van de houten strekel en van de wetsteen niet (meer) onderscheiden is, wordt de slijpbus of hoorn (met vloeistof) die bij de wetsteen hoort, wel verward met het zandblok of de klomp (met zavel) die bij de strekel hoort. In de Belgische Kempen en in West-Haspengouw komt de slijpbus niet voor. Zie afbeelding 9, nummer 5. Zie ook het volgende lemma voor de inhoud van de slijpbus. [N 18, 81; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16II; monogr.]
I-3
|
25353 |
slijpsteen |
slijpsteen:
slipstęj.n (L424p Meeswijk)
|
Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.]
II-11
|
19282 |
slim |
slim:
slum (L424p Meeswijk)
|
uitgeslapen, slim
III-1-4
|
25072 |
slinken, minder worden |
slinken:
slinken (L424p Meeswijk)
|
minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18228 |
slip |
slip:
Ss. sub hemdeslip.
øməsløp (L424p Meeswijk),
Ss. hemdeslip.
sløp (L424p Meeswijk)
|
afhangend deel van een kledingstuk
III-1-3
|
18270 |
slipjas |
pitteleer (<fr.):
Pitteleer, Fr. pet-en-lair.
petəlēͅr (L424p Meeswijk)
|
rok met zwaluwstaart
III-1-3
|
18299 |
slobkous |
get:
geͅt (L424p Meeswijk)
|
2. slobkous, bekleedsel dat de wreef en het onderste van de scheen bedekt; aan de zijkant toegehaakt en soms met een riempje onder schoen bevestigd
III-1-3
|
17695 |
slokdarm |
slokdarm:
slokderm (L424p Meeswijk)
|
slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18977 |
slons (slodder?) |
sloor:
slôer (L424p Meeswijk)
|
slordige vrouw
III-1-4
|
17577 |
sluik haar |
platshaar:
platṣo:r (L424p Meeswijk)
|
recht, sluik haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|