22384 |
speelkaart |
kaart:
kārt (L424p Meeswijk)
|
Kaart: 1. Speelkaart.
III-3-2
|
21480 |
speelplaats |
koer (<fr.):
cour (L424p Meeswijk),
kuər (L424p Meeswijk),
speelplaats:
spēəlplāts (L424p Meeswijk)
|
de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)] || Koer: Speelplaats. || Speelplaats: Plaats waar kinderen komen spelen, behorend bij een school.
III-3-1
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dē̜m (L424p Meeswijk),
dɛ̄m (L424p Meeswijk)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
spɛk (L424p Meeswijk, ...
L424p Meeswijk,
L424p Meeswijk,
L424p Meeswijk)
|
laag vet tussen huid en vlees bij dieren || spek [Goossens 1b (1960)] || varkensvlees, spek
III-2-3
|
22841 |
spel (alg.) |
spel:
spēəl (L424p Meeswijk),
Doe eens een spel met.
spēəl (L424p Meeswijk)
|
Spel: 1. Ontspanningsbezigheid. || Spel: 4. partij die men speelt.
III-3-2
|
18390 |
speld |
spang:
spaŋ (L424p Meeswijk),
Nhd. Spange; Fr. épingle, Lat. spina. Kil. spangh.
spa:ŋ (L424p Meeswijk)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.] || speld
II-7, III-1-3
|
22383 |
spelen (alg.) |
plenken:
Arch. B.v. de heel ouw mensen zeggen nog tegen de kinderen "Allé, ga maar buiten plenken".
pleͅŋkə (L424p Meeswijk),
spelen:
De kinderen spelen buiten op het geleeg.
spēələ (L424p Meeswijk)
|
Plenken: Spelen. || Spelen: 1. Zich met een spel bezig houden.
III-3-2
|
20165 |
spenen |
spenen:
spiǝnǝ (L424p Meeswijk)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
24247 |
sperwer |
duivenstoter:
dūvəstytər (L424p Meeswijk),
IPA; omgesp.
duvəsatyətər (L424p Meeswijk),
sperwer:
spɛrwər (L424p Meeswijk)
|
sperwer || sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)]
III-4-1
|
26360 |
spie |
kijl:
ki.l (L424p Meeswijk)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|