31700 |
trekzaag, boomzaag |
kortzeeg:
kǫrt˲zē̜x (L424p Meeswijk)
|
Zaag met een blad van 1.5 tot 2 meter lengte. De twee handvatten van de zaag liggen in het verlengde van het zaagblad en steken daar 30 à 40 cm boven uit. De trekzaag dient om bomen en ruw hout door te zagen. Ze wordt bediend door twee personen. Zie ook afb. 2. De trekzaag wordt behalve door de houtzager ook door andere houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper zaagt er stukken boomstam mee die ongeveer de lengte van een duig hebben en de klompenmaker de zgn. bollen, stukken boomstam in de lengte van een klomp. [N E, 7; N 18, 128; N 47, 14; N 50, 11a + 17a; N 75, 116a; L 36, 49; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|
18934 |
treuzelen |
hoddelen:
cf. Schuermans p. 189 s.v. "hoddelen"= sukkelen, in ongeregeld zijn
òddələ (L424p Meeswijk)
|
treuzelen, sukkelen
III-1-4
|
25051 |
troebel, vuil (water) |
smerig:
smerig (L424p Meeswijk)
|
onzuiver, drabbig van vloeistoffen gezegd [vuil, troebel, smerig, gemuurd, murig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33892 |
troebele ogen |
matte ogen:
matǝ ǫu̯gǝ (L424p Meeswijk)
|
[N 8, 94g]
I-9
|
22393 |
troef |
troef:
Hebt ge nog een troef? Dan koop maar.
truf (L424p Meeswijk)
|
Troef: 1. Kaarten van bepaalde soort of kleur waarmee andere kaarten kunnen genomen worden.
III-3-2
|
21385 |
troep |
troep:
troep (L424p Meeswijk)
|
een aantal manschappen die een deel van een leger vormen [klocht, troep] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22394 |
troeven |
troeven:
Ge hadt moeten troeven en dan waart ge aan slag.
truvə (L424p Meeswijk)
|
Troeven: 1. (Kaartspel) met een troefkaart andere kaarten nemen.
III-3-2
|
19982 |
trom |
trom:
trom (L424p Meeswijk, ...
L424p Meeswijk)
|
Het cilindervormige slaginstrument, bespannen met kalfsvel, dat met behulp van twee stokken wordt bespeeld [trommel, trom]. [N 90 (1982)] || Trommel.
III-3-2
|
23100 |
trommelen |
trommen:
Afl. sub trom.
trommen (L424p Meeswijk)
|
[Trommelen].
III-3-2
|
34198 |
trommelzucht |
opgelopen (volt. deelw.):
ǫpgǝlǫu̯pǝn (L424p Meeswijk),
ǫpxǝlǫu̯pǝ (L424p Meeswijk)
|
Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.]
I-11
|