e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trekzaag, boomzaag kortzeeg: kǫrt˲zē̜x (Meeswijk) Zaag met een blad van 1.5 tot 2 meter lengte. De twee handvatten van de zaag liggen in het verlengde van het zaagblad en steken daar 30 √† 40 cm boven uit. De trekzaag dient om bomen en ruw hout door te zagen. Ze wordt bediend door twee personen. Zie ook afb. 2. De trekzaag wordt behalve door de houtzager ook door andere houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper zaagt er stukken boomstam mee die ongeveer de lengte van een duig hebben en de klompenmaker de zgn. bollen, stukken boomstam in de lengte van een klomp. [N E, 7; N 18, 128; N 47, 14; N 50, 11a + 17a; N 75, 116a; L 36, 49; Bakeman 8; monogr.] II-12
treuzelen hoddelen: cf. Schuermans p. 189 s.v. "hoddelen"= sukkelen, in ongeregeld zijn  òddələ (Meeswijk) treuzelen, sukkelen III-1-4
troebel, vuil (water) smerig: smerig (Meeswijk) onzuiver, drabbig van vloeistoffen gezegd [vuil, troebel, smerig, gemuurd, murig] [N 91 (1982)] III-4-4
troebele ogen matte ogen: matǝ ǫu̯gǝ (Meeswijk) [N 8, 94g] I-9
troef troef: Hebt ge nog een troef? Dan koop maar.  truf (Meeswijk) Troef: 1. Kaarten van bepaalde soort of kleur waarmee andere kaarten kunnen genomen worden. III-3-2
troep troep: troep (Meeswijk) een aantal manschappen die een deel van een leger vormen [klocht, troep] [N 90 (1982)] III-3-1
troeven troeven: Ge hadt moeten troeven en dan waart ge aan slag.  truvə (Meeswijk) Troeven: 1. (Kaartspel) met een troefkaart andere kaarten nemen. III-3-2
trom trom: trom (Meeswijk, ... ) Het cilindervormige slaginstrument, bespannen met kalfsvel, dat met behulp van twee stokken wordt bespeeld [trommel, trom]. [N 90 (1982)] || Trommel. III-3-2
trommelen trommen: Afl. sub trom.  trommen (Meeswijk) [Trommelen]. III-3-2
trommelzucht opgelopen (volt. deelw.): ǫpgǝlǫu̯pǝn (Meeswijk), ǫpxǝlǫu̯pǝ (Meeswijk) Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.] I-11