24471 |
bloem (alg.) |
kelk:
keͅlək (L424p Meeswijk)
|
kelk, bloembladeren
III-4-3
|
24649 |
bloemknop |
knop:
knop (L424p Meeswijk)
|
bloemknop
III-4-3
|
19646 |
bloemperk |
bed:
beͅt (L424p Meeswijk),
perk:
pɛrək (L424p Meeswijk)
|
[Goossens 1b (1960)]vak in een tuin
I-7, III-2-1
|
21510 |
blussen |
blussen:
bləsschen (L424p Meeswijk)
|
blussen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
24999 |
bobbel, kleine verhevenheid |
knobbel:
knobbel (L424p Meeswijk)
|
een kleine, ronde, meestal holle verhevenheid op een oppervlak [bobbel, brobbel, knobbel, hulte] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
29573 |
bodem |
bodem:
būi̯ǝm (L424p Meeswijk)
|
De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.]
I-13
|
32300 |
bodem van het vat |
bodem:
bōjǝm (L424p Meeswijk)
|
Het ronde sluitstuk dat aan beide kanten van het vat in de kroos wordt aangebracht. De bodem bestaat uit verschillende losse plankjes die met behulp van drevels aan elkaar bevestigd worden. Zie ook afb. 223. [N E, 38a; monogr.]
II-12
|
32499 |
bodemhout |
beslag:
bǝslāx (L424p Meeswijk
[(dunne wissen)]
)
|
Wissen waarmee men de bodem vlecht. [N 40, 48; monogr.]
II-12
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bōkǝnt (L424p Meeswijk)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
26631 |
boekweitdoppen |
klijen:
kli ̞jǝ (L424p Meeswijk)
|
Zemelen van boekweit. [JG 1b; N Q, 15; monogr.]
II-3
|