20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweitskoek:
boekweitse koek
bōkəskōk (L424p Meeswijk)
|
koek van boekweit
III-2-3
|
19774 |
boenwas |
boensel:
buǝnsǝl (L424p Meeswijk),
buənsəl (L424p Meeswijk)
|
boenwas [N 56 (1973)] || Met terpentijn vermengde rode of witte was waarmee aan het hout van meubels een glanslaag wordt gegeven. [N 56, 61; monogr.]
II-12, III-2-1
|
21301 |
boer |
boer:
būr (L424p Meeswijk),
de boer (L424p Meeswijk)
|
boer [ZND 14 (1926)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.]
I-6, III-3-1
|
22604 |
boer in het kaartspel |
boer:
De boer gaat boven de tien.
bū.r (L424p Meeswijk)
|
Boer: 4. Kaart in kaartspel.
III-3-2
|
20681 |
boerenkool |
krulkool:
brassica oleracea acephala
kroͅlkool (L424p Meeswijk)
|
krulkool
I-7
|
24861 |
boerenwormkruid |
reinvaar:
chrysanthemum vulgare
reͅenvār (L424p Meeswijk)
|
boerenwormkruid
III-4-3
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
stalzwalbertje:
stalzwelberke (L424p Meeswijk),
zwarbel:
zwau̯bəl (L424p Meeswijk)
|
boerenzwaluw (19 roodachtig keeltje; zeer puntige vorkstaart; nest van klei en sprietjes binnenin een schuur [N 09 (1961)] || zwaluw
III-4-1
|
21605 |
boete |
boete:
boete (L424p Meeswijk)
|
een geldstraf [boete, kore, amende] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20517 |
bokking |
bokkem:
bøͅkəm (L424p Meeswijk),
bəkkem (L424p Meeswijk)
|
bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)] || gerookte haring, bokking
III-2-3
|
24705 |
bolderik |
kruk:
agrostemma githago
krøͅk (L424p Meeswijk)
|
bolderik
III-4-3
|