33524 |
wijnstok, wingerd |
druif:
dr‧uf (L424p Meeswijk)
|
druif
I-7
|
19281 |
wijs |
wijs:
wīēs (L424p Meeswijk)
|
wijs
III-1-4
|
17667 |
wijsvinger |
wijsvinger:
wiesvinger (L424p Meeswijk),
wīsfeŋər (L424p Meeswijk)
|
wijsvinger [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34146 |
wild |
driftig:
dreftǝx (L424p Meeswijk)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de stier. [N 3A, 17]
I-11
|
24277 |
wilde eend |
eend:
ēͅnj (L424p Meeswijk),
piel:
kinderwoord
pil (L424p Meeswijk),
wilde eend:
wilj eenj (L424p Meeswijk)
|
eend || eend (kinderwoord) || eend: wilde eend (58 overal bekend; groene kop en nek; bruine borst [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24278 |
wilde gans |
gans:
g‧au̯s (L424p Meeswijk),
wilde gans:
wilj gaus (L424p Meeswijk)
|
gans || gans: grauwe gans (± 80 net een tamme gans zonder wit; oranje bek; roep gelijk tamme gans [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17576 |
wilde hoofdharen |
haren wie een weerborstel:
oare wie ne wèrbeurstel (L424p Meeswijk)
|
hoofdharen, wilde ~ [vliechhaar] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34026 |
wilde koe |
wilde:
welj (L424p Meeswijk)
|
Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.]
I-11
|
24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
wilde roos:
verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok
wilje roêzen (L424p Meeswijk)
|
egelantier [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
34194 |
wilde zucht |
zucht:
zøx (L424p Meeswijk)
|
Een zeer sterke zwelling van de uier en omgeving in de laatste tijd van de dracht. Deze wordt veroorzaakt door abnormaal grote hoeveelheden vocht in het onderhuidse bindweefsel van de uier, maar ook van de schaamstreek en soms van de buikstreek tot aan de voorbenen. Zie ook het lemma ''wilde zuch'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 3; A 48A, 7]
I-11
|