e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wit van het ei wit: wet (Meeswijk) [JG 1b, 1c; monogr.] I-12
witte abeel witbeel: wedbēͅl (Meeswijk) zilverpopulier III-4-3
witte kool kabots: kabetse (Meeswijk), kəbots (Meeswijk), wit moes: wet mōs (Meeswijk), wit moos (Meeswijk), witmoes: wetmōs (Meeswijk) [Goossens 1b (1960)] [Lk 05 (1953)]witte kool, wit moes I-7, III-2-3
witte kwikstaart kwikstaart: kwikstart (Meeswijk), kwikstaartje: ’kwekstɛrtjə (Meeswijk), ploegstaartje: ploogstertje (Meeswijk) kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)] || kwikstaart, wit (Motacilla alba alba L.) [Lk 04 (1953)] || kwikstaart, witte — III-4-1
witte vlekken drukplekken: drø̜kplɛkǝ (Meeswijk  [(kale plekken van het getuig)]  ) Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s] I-9
witte vloed knoeien: (de koe) knūǝi̯t (Meeswijk) Baarmoederontsteking. Een voortdurende uitvloeiing van etter uit de schaam. Zie ook het lemma ''baarmoederontsteking'', ''witte vloed'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 28; A 48A, 42; N 3A, 99] I-11
wittebrood weg: Verklw. w@ksk\\  weͅk (Meeswijk) wit brood van tarwebloem III-2-3
woede colre (fr.): kéleer (Meeswijk), gift: guf (Meeswijk) woede, gramschap || woede, razernij III-1-4
woensdagx woensdag: woensdag (Meeswijk) de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)] III-4-4
woest, onachtzaam lopen lopen wie een wilde: loupe wie ene wilje (Meeswijk) lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)] III-1-2