34538 |
wit van het ei |
wit:
wet (L424p Meeswijk)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
24521 |
witte abeel |
witbeel:
wedbēͅl (L424p Meeswijk)
|
zilverpopulier
III-4-3
|
20654 |
witte kool |
kabots:
kabetse (L424p Meeswijk),
kəbots (L424p Meeswijk),
wit moes:
wet mōs (L424p Meeswijk),
wit moos (L424p Meeswijk),
witmoes:
wetmōs (L424p Meeswijk)
|
[Goossens 1b (1960)] [Lk 05 (1953)]witte kool, wit moes
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaart:
kwikstart (L424p Meeswijk),
kwikstaartje:
’kwekstɛrtjə (L424p Meeswijk),
ploegstaartje:
ploogstertje (L424p Meeswijk)
|
kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)] || kwikstaart, wit (Motacilla alba alba L.) [Lk 04 (1953)] || kwikstaart, witte —
III-4-1
|
33913 |
witte vlekken |
drukplekken:
drø̜kplɛkǝ (L424p Meeswijk
[(kale plekken van het getuig)]
)
|
Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s]
I-9
|
34195 |
witte vloed |
knoeien:
(de koe) knūǝi̯t (L424p Meeswijk)
|
Baarmoederontsteking. Een voortdurende uitvloeiing van etter uit de schaam. Zie ook het lemma ''baarmoederontsteking'', ''witte vloed'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 28; A 48A, 42; N 3A, 99]
I-11
|
20620 |
wittebrood |
weg:
Verklw. w@ksk\\
weͅk (L424p Meeswijk)
|
wit brood van tarwebloem
III-2-3
|
18867 |
woede |
colre (fr.):
kéleer (L424p Meeswijk),
gift:
guf (L424p Meeswijk)
|
woede, gramschap || woede, razernij
III-1-4
|
24907 |
woensdagx |
woensdag:
woensdag (L424p Meeswijk)
|
de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17940 |
woest, onachtzaam lopen |
lopen wie een wilde:
loupe wie ene wilje (L424p Meeswijk)
|
lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|