19247 |
zich vergissen |
zich verdolen:
cf. VD s.v. "verdolen"2. (wederk.) (gew.) ik heb mij verdoold, vergist
(zich) vərdaolə (L424p Meeswijk),
zich vergissen:
(zich) vərgissə (L424p Meeswijk)
|
zich vergissen
III-1-4
|
18819 |
zich vervelen |
zich vervelen:
zich vərvéélə (L424p Meeswijk)
|
zich vervelen
III-1-4
|
18842 |
zich verwonderen |
verwonderen:
vərwóndərə (L424p Meeswijk)
|
verwonderen
III-1-4
|
33038 |
zicht |
zicht:
zext (L424p Meeswijk)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
32780 |
zigzageg, s-eg |
zigzag:
zex.˲zax (L424p Meeswijk),
zigzag[eg]:
zex˲zax˱[eg] (L424p Meeswijk)
|
Een als zaadeg en/of als onkruideg gebruikte ijzeren eg, die vaak meerdelig is en waarvan de hoofdbalkjes (waarin ook de tanden zitten) zigzag- of S-vormig zijn. Zie de afb. 60 en 61. Voor ''eg'' en ''eg'' zij verwezen naar het lemma ''eg''. [JG 1b add.; N 11, 70 + 72 + 88 add.; N 11A, 169k; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|
20937 |
zijde spek |
zij:
zii̯ (L424p Meeswijk)
|
zijde spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
34580 |
zijladder |
leiers:
lęi̯.ǝrǝ (L424p Meeswijk)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32947 |
zijladders van de oude kar |
ledders:
lęi̯ǝrǝ (L424p Meeswijk)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
18360 |
zijspleet in de overrok |
schreursgat:
[Van Dale: schreur (van schroden, snijden, i.h.b. ook kleren), <gew.> kleermaker.]
šryrsxāt (L424p Meeswijk)
|
zijopening aan een vrouwenrok
III-1-3
|
32826 |
zijstukken van het raam |
welbatsen:
wɛlbatsǝ (L424p Meeswijk)
|
De beide korte delen van het raamwerk, waarin de as van de rol bevestigd is. [JG 2c; JG 1b add.; N 11A, 184d + 185c; div.; monogr.]
I-2
|