19719 |
zolder |
zolder:
zøͅldər (L424p Meeswijk)
|
zolder
III-2-1
|
33884 |
zondagsziekte |
maandag(s)ziekte:
mǭndǝx˲zēktǝ (L424p Meeswijk)
|
Een ernstige stofwisselingsstoornis in de spieren van de achterhand van het paard, meestal na een zware werkperiode. De aanleiding tot de ziekte -ook maandagziekte genoemd - is overmatige en dikwijls eenzijdige voeding gedurende een periode van stalrust tijdens het weekeinde, bestaande uit suiker- en zetmeelhoudende stoffen. Gaat het dier weer aan het werk, dan verbrandt de suiker en het melkzuur dat hierbij vrij komt beschadigt de spieren. Na het inspannen vertoont het paard loomheid, een korte stap en laat het hoofd hangen. Specifiek is tevens een onzekere en wijde gang van de achterhand, gepaard met overdadig zweten. Laat men het paard niet meteen rusten, dan zakt het door in het achterstel en laat zich vallen. [A 48A, 1; N 8, 90r; monogr.]
I-9
|
20066 |
zonnebloem |
zonnebloem:
zonəblōm (L424p Meeswijk)
|
Zonnebloem (heleanthus annuus) (kleine zonnebloem, zonneroos, zonnester, zonnebloem, zonnewende, helenium).
III-2-1
|
30978 |
zool |
zool:
zǭl (L424p Meeswijk)
|
Het gedeelte van de onderkant van de hoef rondom de straal (3.6.3). [N 8, 33]
I-9
|
18342 |
zool van een schoen |
zool:
zōͅl (L424p Meeswijk)
|
zool
III-1-3
|
20189 |
zoon |
zoon:
zôôn (L424p Meeswijk)
|
zoon
III-2-2
|
19525 |
zoutpot |
zouttromp:
zau̯ttromp (L424p Meeswijk)
|
houten bak waarin het zout bewaard wordt in de keuken
III-2-1
|
19222 |
zuchten |
kuimen:
kuume (L424p Meeswijk),
zuchten:
zuchte (L424p Meeswijk)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
34181 |
zuiveren |
knoeien:
knoeien (L424p Meeswijk)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|
20845 |
zult, preskop |
preskop:
preͅskoͅp (L424p Meeswijk),
prɛskoͅp (L424p Meeswijk),
geperste hoofdkaas
prɛskoͅp (L424p Meeswijk)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)] || varkenskop die gekookt, gehakt en geperst wordt en in schalen of teilen wordt gemaakt; hoofdkaas [ZND 49 (1958)] || varkenskop gekookt, gehakt en geperst
III-2-3
|