17702 |
darm |
darm:
derm (L424p Meeswijk),
deͅrəm (L424p Meeswijk)
|
darm, darmen [N 10b (1961)]
III-1-1
|
33824 |
dartel |
kiffelaar:
kefǝlē̜r (L424p Meeswijk),
willig:
wēlex (L424p Meeswijk)
|
Gezegd van felle, vurige, moeilijk te tomen paarden, vooral jonge hengsten. [JG 1d; N 8, 64g]
I-9
|
18250 |
das, sjaal |
sjaal:
<Eng. shawl.
šā:l (L424p Meeswijk),
sjerp:
šeͅrəp (L424p Meeswijk)
|
sjaal || sjerp: 2. halsdoek
III-1-3
|
20395 |
de echtelijke staat |
trouw, de -:
traow (L424p Meeswijk)
|
tijd dat men gehuwd is
III-2-2
|
33845 |
de eerste uitwerpselen van het veulen |
stop:
stǫp (L424p Meeswijk)
|
Zij vormen een zwarte, kleverige stof. [N 8, 58]
I-9
|
32763 |
de eg |
eegd/eeg:
ē̜x (L424p Meeswijk
[(pl ę̄gǝ)]
)
|
Het vanouds bekende, uit een raam met pinnen bestaand werktuig, waarmee akkerland oppervlakkig bewerkt wordt. Dit lemma betreft de eg in het algemeen; benamingen voor de eg naar de vorm, naar het materiaal waarvan ze gemaakt kan zijn, en naar het te verrichten werk vindt men in de volgende lemmata. Hieronder worden de typen eegde, eegd/eeg en eg onderscheiden. Onder eegd/eeg zijn dialectvarianten met en zonder dentaal bijeengezet, omdat het i.v.m. met mogelijke apocope van de dentaal niet steeds duidelijk is of ze het ene dan wel het andere type vertegenwoordigen. In verband hiermee zijn achter de plaatsnummers (soms achter de enkelvoudsvarianten) ook de opgegeven meervoudsvormen vermeld. Onder verwijzing naar het hier gemaakte onderscheid (eegde, eeg(d), eg) wordt in de volgende lemmata het betrokken woord(deel) in de typen door [eg [JG 1a+ 1b; N 11, 67; N 11A, 154a; N 15, 4; N J, 10; N P, 18a; L 33, 52; A 13, 16a; A 40, 9; Gwn 7, 3; div.; monogr.]
I-2
|
32791 |
de eg lichten |
heffen:
ø̜fǝ (L424p Meeswijk)
|
De eg tijdens het eggen met de egstok optrekken, om het onkruid e.d. van de tanden af te laten vallen. Om dit te bereiken kan men de eg ook laten "dansen": bij elke tweede stap trekt men de eg van achteren een weinig naar links (of rechts), waardoor ze een zigzaggende gang krijgt. Bij de onderstaande termen is het object steeds de eg. [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 73 add.; N 11A, 166a; div.; monogr.]
I-2
|
34142 |
de grond omwoelen |
moren:
mǭrǝ (L424p Meeswijk)
|
Met de hoorns de grond omwoelen, gezegd van de koe. [N 3A, 9c]
I-11
|
32836 |
de grond vasttreden, aanstampen |
plathouwen:
plat˱ǫu̯ǝ (L424p Meeswijk)
|
In de moestuin of op een klein perceeltje kan men - wanneer men niet over een hand- of tuinrol beschikt - de bewerkte grond platkloppen met de spade, de schoep of een plet-plank ofwel vasttreden met de voeten, waarbij dan vaak plankjes onder de klompen worden gebonden. Voor de dialectvarianten van het woord(deel) ''treden'' zij verwezen naar het lemma ''het land aftreden''. [JG 1a + 1b + 1d; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
21420 |
de hort op |
op rabot (<fr.):
oͅp rəbot sīn (L424p Meeswijk)
|
Welke uitdrukking gebruikt men in Uw dialect voor: veel weg wijn, dikwijls niet thuis wezen? (Een dergelijke uitdrukkinng wordtt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaa [Lk 06 (1956)]
III-3-1
|