22674 |
doedelzak |
doedelzak:
doedelzak (L424p Meeswijk),
dudəlzak (L424p Meeswijk)
|
Doedelzak. || Het blaasinstrument dat bestaat uit een leren zak waarin de speler lucht blaast die hij dan door druk met de arm in een soort schalmei met toongaten blaast; andere schalmeien aan de zak blijven dezelfde toon geven [doedelzak, doerelzak, moemelzak]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
18252 |
doek |
doek:
dook (L424p Meeswijk)
|
doek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
18288 |
doek -> [wld iii 2.2] |
witte doek:
enə witten dook (L424p Meeswijk)
|
een witte doek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
22876 |
doelman |
keeper (eng.):
Sub [I] pas, 2.: De linkse back gaf ene schone pas aan de keeper.
keeper (L424p Meeswijk)
|
[Doelverdediger].
III-3-2
|
22872 |
doelpunt |
goal (eng.):
De centervoor maakte een goal.
gōl (L424p Meeswijk)
|
Goal.
III-3-2
|
25020 |
dof, gedempt van geluid |
dof:
dof (L424p Meeswijk)
|
niet helder, gedempt, gezegd van een geluid [grof, dof, hol, schor] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
hoorn:
(h)oren (L424p Meeswijk),
ōərən (L424p Meeswijk)
|
doffer, mannetjesduif || duif, mannetje [Goossens 2a (1963)]
III-4-1
|
18983 |
dom |
dom:
dom (L424p Meeswijk),
stom:
stó:m (L424p Meeswijk)
|
dom || dom; beperkt van verstand
III-1-4
|
18799 |
domme man |
dommerik:
dommerik (L424p Meeswijk),
stom kuiken:
stom kūū.k (L424p Meeswijk)
|
dom persoon || dommerik
III-1-4
|
18800 |
domme vrouw |
schroet:
klanknabootsing?: "kalkoen"cf. WNT XIV, p. 1098 s.v. "schroet
sjrōē:t (L424p Meeswijk),
toot:
min. wijf
tôôt (L424p Meeswijk)
|
domme vrouw || dommerik, sufferig persoon
III-1-4
|