22680 |
draaiorgel |
orgel:
Enen orgelskramer is ene man die rondgaat met een orgelke.
øͅrgəl (L424p Meeswijk)
|
Orgel: 2. Draaiorgel.
III-3-2
|
34160 |
drachtig |
vol:
˲fǫl (L424p Meeswijk)
|
[N 3A, 33]
I-11
|
33873 |
drachtige merrie |
vol:
vǫ.l (L424p Meeswijk),
volle meer:
vǫl mēǝr (L424p Meeswijk)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
ringen/randen:
reͅŋ (sg raŋk) (L424p Meeswijk)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
20500 |
drank |
drank:
dra.ŋk (L424p Meeswijk)
|
alles wat men drinkt, drank
III-2-3
|
33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (L424p Meeswijk)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
21153 |
dreef |
dreef:
dreef (L424p Meeswijk),
e als in fr. brèf maar dan langer
dreef (L424p Meeswijk)
|
een lange dreef [ZND 23 (1937)] || een weg aan met beide zijden een of meer rijen bomen (dreef, dreeft, laan,laning, lei) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18877 |
drenzen |
grijnen:
cf. "grinsjen
grĭĕnnə (L424p Meeswijk),
grijnzen:
fr. grincer
grin’sjə (L424p Meeswijk)
|
grijnen, lamenteren || zeuren en zagen van kinderen (syn. grijnen)
III-1-4
|
32764 |
driehoekige eg |
driekantige [eg]:
drikɛnjtjegǝ [eg] (L424p Meeswijk)
|
De houten, later ijzeren, driehoekige eg, zoals voorgesteld door de afb. 51, 52 en 56. Voor welk werk de driehoekige eg gebruikt werd, is hier niet aangegeven. Daarvoor zie men de lemmata ''zaadeg''en ''onkruideg''. In de woordtypen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a; A 13, 16b add.; N 11, 70 + 72 add.; N J, 10 add.; div.; monogr.]
I-2
|
24498 |
driekleurig viooltje |
hondsviool:
’‧onsfəjul (L424p Meeswijk),
viool:
fəjōͅl (L424p Meeswijk)
|
viooltje || viooltje, wild —
III-4-3
|