e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeswijk

Overzicht

Gevonden: 3038
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gebruik gewoonte: uu of oe?  gəwuuəntə (Meeswijk) Dat is zo het gebruik (de woonte, enz.). [ZND 23 (1937)] III-3-2
geburen geburen: geburen (Meeswijk) alle buren samen [geburen, gebuur] [N 90 (1982)] III-3-1
gecombineerde houtbewerkingsmachine combinée: kombinē (Meeswijk) Houtbewerkingsmachine waarmee men kan vlakschaven, op dikte schaven, boren en zagen. Een dergelijke machine wordt vooral in grotere houtbewerkende bedrijven gebruikt. [N 53, 87; monogr.] II-12
gedachte gedacht: gədàch (Meeswijk) gedachte, denkbeeld III-1-4
gedienstig gedienstig: gədeenstəch (Meeswijk) gedienstig, dienstwillig III-1-4
gedrongen persoon gedrongene, een -: ene gedrongene (Meeswijk) gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)] III-1-1
gedrukt gedrukt: gǝdrø̜k (Meeswijk) Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b] I-9
geduld geduld: gədult (Meeswijk) geduld III-1-4
gedwee gedwee: ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49  gedwieə (Meeswijk) gedwee [ZND 01 (1922)] III-1-4
geelgors geelgens: IPA; omgesp.  gēlgɛns (Meeswijk), geelgors: gēͅlgø̄əs (Meeswijk) geelgors || geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1