19337 |
gekheid maken |
gekken:
gékkə (L424p Meeswijk)
|
gekscheren, grappen
III-1-4
|
21466 |
gekkenhuis |
gekkenhuis:
gekkenhuis (L424p Meeswijk)
|
een instelling voor het verplegen van krankzinnigen [zothuis, gek[ken]huis, fermerie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24483 |
geknotte wilg |
soets:
< souche
sū.ts (L424p Meeswijk),
soetswijde:
sū.tswej (L424p Meeswijk)
|
knotwilg || wilg of eik, afgeknotte —
III-4-3
|
17580 |
gekruld haar |
krulhaar:
krolaor (L424p Meeswijk),
krullen:
kroͅlə (L424p Meeswijk)
|
gekruld haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
geldj (L424p Meeswijk)
|
geld [ZND 14 (1926)]
III-3-1
|
24152 |
gele kwikstaart |
koeheerd:
kooweert (L424p Meeswijk),
koevogeltje:
kooveugelke (L424p Meeswijk),
kōvø̄əgəlkə (L424p Meeswijk)
|
kwikstaart, geel (16,5 blauwig-grijs boven, geel onder; met lang wiebelstaartje; zomervogel; in weiland en korenvelden; er bestaat ook nog grotere uitgave die langs beekjes huist en zeldzaam is [N 09 (1961)] || kwikstaart, geel (Motacilla flava flava L.) [Lk 04 (1953)] || kwikstaart, gele —
III-4-1
|
33264 |
gele lupine |
filipinen:
flø`pine (L424p Meeswijk),
lupinen:
lø`pīnǝ (L424p Meeswijk)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
24488 |
gele narcis |
paasbloem:
pōͅzblōm (L424p Meeswijk),
sint-jozefbloem:
senjtjuzəvzblōm (L424p Meeswijk)
|
narcis
III-4-3
|
25078 |
gelijken (op) |
gelijken:
gelijken (L424p Meeswijk, ...
L424p Meeswijk)
|
aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)] || in vele opzichten overeenkomen (bijv. uiterlijk) [lijken, gelijken, trekken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23206 |
geloof |
geloof:
oe en o snel uitspreken
E heet ze gelouf verloeoren (L424p Meeswijk)
|
Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)]
III-3-3
|