21842 |
(blijven) plakken |
(blijven) hangen:
hangen (L364p Meeuwen),
(blijven) plakken:
blijven plakken (L364p Meeuwen)
|
lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18809 |
(iets) bevinden |
keuren:
keuren (L364p Meeuwen)
|
vaststellen als resultaat van een waarneming of onderzoek [bevinden, keuren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17967 |
(met) het hoofd stoten |
botsen:
botsə (L364p Meeuwen),
zich botsə (L364p Meeuwen)
|
stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17675 |
(met) stevige benen |
stapels:
stapels (L364p Meeuwen)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22494 |
(overige) kaartspelen |
canasten:
[< Canasta is een kaartspel, waarbij minimaal 2 spelers nodig zijn. Wanneer het spel door 4 spelers wordt gespeeld dan spelen de 2 personen tegenover elkaar samen.
canasten (L364p Meeuwen),
chicago:
chicago (L364p Meeuwen)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22520 |
(overige) kaartspelen: kaarten bijnemen? |
vreten:
fretten (L364p Meeuwen)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
zich bokə (L364p Meeuwen)
|
bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22455 |
21-jan |
sint-agnes:
st agnes (L364p Meeuwen)
|
21 januari. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22095 |
<naam> |
bedenken:
bedenken (L364p Meeuwen),
trakteren (<lat.):
tracteren (L364p Meeuwen)
|
Feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18606 |
[lijfje] |
lijf:
Gwl. dim. lijfke.
lî.f (L364p Meeuwen),
lijfje:
Gwl. dim. lijfke.
lijfke (L364p Meeuwen)
|
kledingstuk, het lijf, de romp omsluitend
III-1-3
|