e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

Gevonden: 4441
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geestig geestig: gīēstich (Meeuwen), Dri-jk is eine geistige vertöller, mè neet ederein kan geistig vertölle  geistig (Meeuwen), gevat: gevat (Meeuwen) geestig || geestig, vrolijk || met fijnzinnige humor [koel, gevat, geestig] [N 85 (1981)] III-1-4
geeuwen gapen: gape (Meeuwen), gapen (Meeuwen) gapen [N 10 (1961)] || geeuwen (als men slaperig is) [ZND 34 (1940)] III-1-2
geeuwhonger geeuwhonger: gīəhoͅŋər (Meeuwen) geeuwhonger [ZND 01 (1922)] III-2-3
gegraven waterloop gracht: grax (Meeuwen), graxt (Meeuwen), zoeg: zuq (Meeuwen), zouwtje: sukǝ (Meeuwen) In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenqu√™tes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.] I-8
gehakt gehakt: gəhakt (Meeuwen), kipkap: kipkap (Meeuwen, ... ) gehakt (vlees) || gehakt vlees [ZND 35 (1941)] || kipkap: gehakt vlees III-2-3
geheel afgeschoren wolvacht roof: rø̜i̯f (Meeuwen), rāf (Meeuwen) De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.] I-12
geheimzinnig geheimzinnig: gəheͅi̯mzenəx (Meeuwen) een verborgen betekenis hebbend, in het geheim geschiedend [bekeinsd, geheimzin-nig] [N 85 (1981)] III-1-4
gehemelte gehemelte: gehemelte (Meeuwen) het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)] III-1-1
geheugen geheugen: geheugen (Meeuwen), gəheugə (Meeuwen), memorie: memorie (Meeuwen), məmyri (Meeuwen), Joa, zag grutepa, mi-jn memurie leetsj mich aaf en tûw inne steek  memurie (Meeuwen) geheugen || het vermogen om zich dingen te herinneren [geheugen, memorie] [N 85 (1981)] || memorie, geheugen III-1-4
gehoorzaam braaf: braaf (Meeuwen), gehoorzaam: gəhūūrzaam (Meeuwen), gəhy(3)̄rzām (Meeuwen) gehoorzaam || gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)] III-1-4