e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het dienstpersoneel geschenken meegeven nieuwjaar geven: nieuwjaar geven (Meeuwen) Het gebruik om het dienstpersoneel geschenken mee te geven voor de ouders met oudjaar. [N 88 (1982)] III-3-2
het einde van zijn leven op zijn laatste: op ze leste (Meeuwen) op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)] III-2-2
het gras maaien (het) gras maaien: graas meien (Meeuwen) het gras afmaaien [ZND 35 (1941)] III-2-1
het huwelijk ontbinden scheiden: sjéijə (Meeuwen) scheiden III-2-2
het land aftreden afschreden: ã.fšręi̯ǝ (Meeuwen), aftreden: ā.ftrę̄.i̯ǝ (Meeuwen) Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.] I-1
het paard leiden leiden: lē̜i̯ǝ (Meeuwen) Het paard leiden of mennen door het met de teugels te sturen. Werkwoorden zoals varen en leiden werden niet door alle corresponenten gegeven. [N 8, 100 en 101b; Wi 25; monogr.] I-10
het paard met een dubbele lijn leiden met dubbel kordeel leiden: mǝt˱ dø̜bǝl kǝrdiǝl lɛ̄i̯ǝ (Meeuwen) Het paard besturen met een lange teugel uit één stuk, die aan de ene kant van het gebit vertrekt, langs de hand van de voerman gaat en langs de andere kant weer aan het gebit bevestigd is (cf. lemma Dubbele Lijn). Bij deze dubbele lijn, die links én rechts naar de hand van de voerder komt, trekt men aan de kant van de richting die het paard moet inslaan. Werkwoorden zoals varen, leiden werden niet altijd opgegeven. [JG 1b; N 8, 101b-c; N 13, 30 en 35] I-10
het paard met een enkele lijn leiden met enkel kordeel leiden: męt ē̜ŋkǝl kǫrdiǝl lē̜i̯ǝ (Meeuwen) Het paard mennen met een lijn die uit twee delen bestaat, één dat via de rug van het paard de twee uiteinden van het gebit verbindt (cf. lemma Loenje), en een enkele lijn die aan het achterste einde van de eerste bevestigd is (cf. lemma Kordeel, Hotlijn). Die enkele lijn, het kordeel, houdt de voerman in de hand. Om het paard links te doen afslaan, houdt hij die strak gespannen; om het rechts te doen afzwenken, trekt hij met kleine schokjes (stuiklijn). Werkwoorden zoals varen en leiden werden niet door alle corresponenten gegeven. [JG 1b; N 8, 101a; N 13, 29; monogr.] I-10
het paard wennen aan tuig en arbeid leren: liǝrǝ (Meeuwen) [N 8, 99] I-9
het vuur doven blussen: blussen (Meeuwen), doven: doven (Meeuwen), uitdoen: uutdōon (Meeuwen) de kachel dooven [ZND 31 (1939)] || Het branden doen eindigen (blussen, doven) [N 79 (1979)] III-2-1