e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
joelen jouwen: jouwen (Meeuwen) zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)] III-3-1
jojo jojo: jojo (Meeuwen, ... ) Het speeltuig bestaande uit een schijf die langs een koord dat eromheen gewonden is, afloopt en door de traagheid zichzelf weer opwindt [jojo]. [N 88 (1982)] III-3-2
joker in het kaartspel joker: jo.kər (Meeuwen) Joker: fig. uit kaartspel. III-3-2
jokeren (kaartspel) jokeren: jokeren (Meeuwen) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
jokken roddelen: roddelen (Meeuwen), uitkramen: uitkramen (Meeuwen) onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)] III-3-1
jong (bijv.nw.) jong: znd 1 a-m; znd 27, 46;  junk (Meeuwen) jong; het kind is nog jong [ZND 27 (1938)] III-2-2
jong (bn.) jong: jónk (Meeuwen), znd 1 a-m; znd 27, 46;  junk (Meeuwen) jong (bn) || jong; het kind is nog jong [ZND 01 (1922)] III-2-2
jong dat pas kan vliegen stug: stèg (Meeuwen) Vlug jong. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
jong dat pluimen begint te krijgen duivelshaar: di.vəlshōr (Meeuwen) Jong dat pluimen begint te krijgen. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
jong en kaal vogeltje kakelnestje: kakelnösje (Meeuwen), pietje: pitəkə (Meeuwen), vogeltje: vīəgəlkə (Meeuwen, ... ) vogeltje [ZND 04 (1924)] || vogeltje, pas uit het ei III-4-1