e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korte laars get: get (Meeuwen), getten (Meeuwen) Laars, een paar laarzen (laars die alleen het been bedekt tussen enkel en knie) [ZND 37 (1941)] III-1-3
korte overjas halflange jas: halflange jas (Meeuwen, ... ), kontenklatser: konteklatser (?) (Meeuwen), gemaakt van oude lange  kónteklatser (Meeuwen) korte overjas (hoe zag deze eruit, van welke stof was deze gemaakt) [N 59 (1973)] III-1-3
korteling korteling: kortleŋ (Meeuwen  [(meervoud: kortleŋs)]  ), mannetje: mɛnǝkǝ (Meeuwen) Korte steigerpaal die aan één uiteinde draagt op de aanbinder en aan de andere kant in een in de muur uitgespaard steigergat. Over de kortelingen komen de steigerplanken te liggen die de steigervloer vormen. Zie ook afb. 18. [N 32, 3b; monogr.] II-9
kortmeel kortmeel: kǫrtmę̄l (Meeuwen) Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e] II-3
kostbaar duur: (= kostelijk).  duur (Meeuwen), kostelijk: kostelijk (Meeuwen) veel geld waard (zijn) [durabel, kostelijk, kostbaar] [N 89 (1982)] III-3-1
koster koster: kèster (Meeuwen), kɛstər (Meeuwen), doffe e  kester (Meeuwen) koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)] III-3-3
kostschool pensionaat (<fr.): pensionaat (Meeuwen) kostschool [ZND 40 (1942)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: kɛrbənāiə (Meeuwen), gebraden runder- of varkensrib  keͅrməna.i̯ (Meeuwen), onmiddelijk bereid nadat het varken geslacht is uit spek en andere stukjes vlees, gestoofd in eigen vet  kermenaai (Meeuwen), zonder rib  keͅrbənōͅjə (Meeuwen), kotelet: koͅrtəlɛt (Meeuwen), koͅrtə’leͅtə (Meeuwen), Fr. côtelette  kortelöt (Meeuwen), rib: met rib  reͅp (Meeuwen) gebraden varkensrib (karbonade) [ZND 49 (1958)] || karbonade || karbonaden [Goossens 1b (1960)] || karmonade || kotelet || kotelet, gebraden ribstuk || koteletten [Goossens 1b (1960)] III-2-3
koud, mistig en somber weer gedauwd: geduitsj (Meeuwen), gedompt: gədimpt (Meeuwen), gemist: gemist (Meeuwen), mistig (weer): mistig (Meeuwen, ... ) mist, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mistig weer [motlucht, moorweer, mokweer] [N 81 (1980)] || mistig, nevelig III-4-4
koudvuur koudvuur: kautfe.r (Meeuwen) Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 84 (1981)] III-1-2