e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ledikant bed: bed (Meeuwen, ... ), beddenkoets: beͅdəky(3)̄ts (Meeuwen), ledikant: ledikant (Meeuwen) ledikant || Verplaatsbaar bed (i.p.v. een bedstee) (bed, krib, ledikant) [N 79 (1979)] III-2-1
leefnet kaar: kaar (Meeuwen), leefnet: leefnet (Meeuwen) Het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar]. [N 88 (1982)] III-3-2
leeftijd, ouderdom ouderdom: awerdom (Meeuwen) ouderdom; op zijn ouderdom [ZND 40 (1942)] III-2-2
leeg, niets bevattend af: aaf (Meeuwen), leeg: lèg (Meeuwen), los: loͅs (Meeuwen), uit (pint): de pint is uut (Meeuwen), verlaten (ruimte): vərlətə (Meeuwen) leeg || Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)] || niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)] III-4-4
leegloper hoddelaar: hoedelaere (Meeuwen), landloper: landloper (Meeuwen), lorejas: lóórəjas (Meeuwen), malenvuller: malevöller (Meeuwen), martelaar: ironisch Ich hiêr het al, dich bös einen echte martelèèr  martelèèr (Meeuwen) deugniet, leegloper || een persoon die zonder iets te verrichten en zonder bezigheden rondloopt [leuteraar, leegloper] [N 85 (1981)] || iemand, die bv. ten onrechte verklaart ziek te zijn || leegloper || zakkenvuller, profiteur III-1-4
leep, doortrapt doortrapt: doortrapt (Meeuwen), geslepen: gesliêpe (Meeuwen), glad: Ki-jk mè good ût möt dèè kèrel, want det is eine glaje, hiêr  glaad (Meeuwen), leep: lēͅp (Meeuwen) doortrapt, sluw || doortrapte,sluw, uitgeslapen || zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)] III-1-4
leeuw leeuw: li.f (Meeuwen) Leeuw. III-3-2
leewater kleewater: klēwātǝr (Meeuwen), leewater: lēwātǝr (Meeuwen), lē̜wātǝr (Meeuwen) Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.] I-9
leggen leggen: legə (Meeuwen) leggen [ZND m] III-1-2
legger omslag: omslāx (Meeuwen) Het liggend deel van een omvallende kraag. [N 59, 123b] II-7