e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
melk van het paard paardsmelk: pē̜rsme̜lǝk (Meeuwen) De biest- of paardsmelk bevat ingrediënten die het veulen tegen verscheidene ziekten weerstand geven en die er bovendien voor zorgen dat het darmpek, de taaie, donkere substantie die zich in de darmen van het pasgeboren veulen bevindt (zie het lemma ''de eerste uitwerpselen van het veulen'' (5.7)), verwijderd wordt.' [N 8, 32.6 en 57] I-9
melkafromer afromer: ā.frǫu̯i̯mǝr (Meeuwen) De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.] I-11
melkboer melkboer: mɛləgbo:r (Meeuwen) melkboer [RND] III-3-1
melkdistel scheve: šēͅvə (Meeuwen, ... ) [ZND 01 a-m (1922)]melkdistel [ZND 01 (1922)] I-7, III-4-3
melken melken: mɛ.lkǝ (Meeuwen), mɛlkǝ (Meeuwen) Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.] I-11
melkgebit veulenstanden: vīǝ.lǝstan (Meeuwen) Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a] I-9
melkstoeltje melkstoel: mɛlǝkstōl (Meeuwen), melkstoeltje: mɛlǝkstēlkǝ (Meeuwen) Houten krukje met drie of vier poten waarop men zit bij het melken van de koeien. Zie afbeelding 10. [A 9, 13; A 42, 18a; JG 1d; monogr.] I-11
melktanden melktandjes: meləkteͅntjəs (Meeuwen) melktanden [zuiktande, zeuktaant, mammetandjes] [N 10 (1961)] III-1-1
menen denken: denken (Meeuwen), menen: menen (Meeuwen), meͅi̯nə (Meeuwen), méjnə (Meeuwen) menen || van mening zijn [peinzen, menen] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
mens mens: mins (Meeuwen) mens III-2-2