e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
modder, slijk drek: drèk (Meeuwen), modder: modder (Meeuwen), mòddər (Meeuwen), slijk: slĭĕk (Meeuwen) modder, mengsel van aarde, vuil, allerlei organische stoffen met water [plamei, debber, pladedder, moor, dedder, plamoes, moes, kwet, drabbik, dwal] [N 81 (1980)] III-4-4
mode mode: my.də (Meeuwen) mode III-1-3
moe moeg: mê.ch (Meeuwen) moe [RND] III-1-2
moed courage (fr.): keraasj (Meeuwen), kərāsj (Meeuwen), Fr. courage neet te gelieve waat viêr keraasj det mins nog hèèt noa al dèèn tiêgeslaag  keraasj (Meeuwen), held: een held zijn (Meeuwen), moed: mōēt (Meeuwen), mūt (Meeuwen), de mood zakde mich in mi-jn sjoon samenst. mismood, goodsmood  mood (Meeuwen) moed || onverschrokkenheid in moeilijkheden en gevaren [moed, courage] [N 85 (1981)] III-1-4
moedeloos (zijn) mismoed: Noa alles waat er gebiêrd is, zuiw eine mins waal de mismood kri-jge Bn. mismodig  mismood (Meeuwen), mismoedig: mismodig (Meeuwen) ontmoediging, moedeloosheid III-1-4
moeder mama: mama (Meeuwen), moe: verkorting van moder, of iets platter van mojer  mo (Meeuwen), moeder: mōēdər (Meeuwen), cf. WNT s.v. "moeder"- "daarnaast in volkstaal moeier (thans in onbruik) en moer  mōējər (Meeuwen), mo en volkser mojer  moder (Meeuwen), moene: cf. WNT s.v. "moene"zie moei  mŭŭn (Meeuwen) mama || moeder [ZND 01 (1922)] III-2-2
moedervlek moedervlek: mydərvlek (Meeuwen) Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedermaal, peperkoor, pepervlek). [N 84 (1981)] III-1-1
moedig (zijn) kloek: dèè kjloke kèrel hauw het neet klook wi-j het begos te blikseme Syn. uitdr. het neet sti-jf höbbe  klook (Meeuwen), moedig: moedig (Meeuwen), mudəx (Meeuwen) kloek, stevig of moedig || moed hebbend, onbevreesd [durvig, moedig] [N 85 (1981)] III-1-4
moedig en opgewekt vroom: vrǭm (Meeuwen) Gezegd van energieke en levendige paarden. [JG 1a; N 8, 64j] I-9
moeilijk vooruitkomen sukkelen: (siggelen)  segələ (Meeuwen) lopen: moeilijk vooruit komen [stachele] [N 10 (1961)] III-1-2