e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
overgordijn gordijn: gərdin (Meeuwen) gordijn III-2-1
overhandsen, omslingeren omzomen: omzɛjmǝ (Meeuwen), oversteken: ięvǝrstɛ̄kǝ (Meeuwen) Overhandsen is bij elke steek de draad over de zoom toehalen, terwijl omslingeren het rafelen moet voorkomen. Voor overhandsen en omslingeren wordt wel dezelfde steek gebruikt, maar er zijn toch verschillen. Bij overhandsen is er sprake van twee lagen of twee stukken stof, bij omslingeren is er slechts sprake van één stuk stof; bij overhandsen is er sprake van het aan elkaar bevestigen van twee delen, bij omslingeren van beveiligen van de stofrand tegen uitrafelen. Beide begrippen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 59, 66; N 59, 65; N 59, 67; N 62, 15a; N 62, 15b; N 62, 15c; Gi 1.IV, 30] II-7
overhemd met boord hemd met kol: himme met kol (Meeuwen), hemd met kraag: himme met kraag (Meeuwen, ... ) het overhemd met boord [N 59 (1973)] III-1-3
overhemd zonder boord hemd zonder boord: himme zónner boord (Meeuwen), hemd zonder kraag: himme zonner kraag (Meeuwen) overhemd zonder boord [N 59 (1973)] III-1-3
overhoef overhoef: iǝvǝrhōf (Meeuwen) Verdikking van het kroonbeen boven de hoef. De knobbels op de kroonrand kunnen het gevolg zijn van eigen kroonbetrappeling, verstuiking en misstappen op een oneffen boden, of door betrappeling van andere paarden, vooral bij het draaien op het veld. Als deze beenwoekering groot van omvang is, wordt het kroongewricht stijf en gaat het paard kreupel. Zie afbeelding 14. [N 8, 90m] I-9
overige beugeltermen klepelen: Ge hebt geklepeld, dat telt niet.  kli.pələ (Meeuwen) Klepelen: (in beugelspel) met de sleger tegen de ring slaan. III-3-2
overjas (alg.) overjas: iéverjas (Meeuwen, ... ), Ss. sub jas.  overjas (Meeuwen) [overjas] || een jas die men over het colbert heen draagt [N 59 (1973)] III-1-3
overkoot overkotig: iǝvǝrkűǝtix (Meeuwen) Het voorwaarts doorknikken van de koot van het voorbeen van het paard als gevolg van een verstuiking of van een forcering door te hard te trekken. Zie afbeelding 13. [JG 1b; N 8, 73b, 93a, 93b en 95m] I-9
overlangs heen en weer eggen op en af [eggen]: ǫp˱ ǝn ā.f (Meeuwen) Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.] I-2
overleg bezei: bezeei (Meeuwen), overleg: īvərleͅi̯x (Meeuwen) de beraadslaging, het overleggen met anderen [beschik, beleid, bezeei, beraad, overleg] [N 85 (1981)] III-3-1