e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pannen hangen pannen legen: pánǝ lęjgǝ (Meeuwen), voorlopig leggen: vȳrlęjpex lęgǝ (Meeuwen) De dakpannen voorlopig leggen om het gebouw zo vlug mogelijk waterdicht te maken. Dit werk volgens de invuller uit L 210 vaak door de huiseigenaar zelf gedaan. Later werden de pannen door een dakdekker op de goede plaats gelegd. Hij haalde daartoe aan een zijkant van het dak drie rijen voorlopig gelegde pannen af. Vervolgens werden twee rijen definitief gelegd. De derde rij gebruikte hij steeds om te staan. [N 32, 47a] II-9
pannen schuren schrobben: schrobben (Meeuwen), schuren: choeren (Meeuwen), schuren (Meeuwen, ... ) Vlekvrij maken van b.v. pannen door te schuren b.v. met zand (schuren, schrobben) [N 79 (1979)] III-2-1
pannen voegen opvoegen: op˲vōgǝ (Meeuwen) De naden tussen de pannen door middel van de pannenstrijker met mortel aansmeren. Zie ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 48a] II-9
pannenbier meidrinkens: męjdrenkǝns (Meeuwen) De drank, vaak bier, die bij het richtfeest wordt geschonken. [N 88, 184; monogr.] II-9
pannenkoek pannenkoek: verklw. pan\\ke.ksk\\  panəku.k (Meeuwen), smoutkoek: smautkook (Meeuwen) pannenkoek III-2-3
pannenstrijker kopvoeger: kǫp˲vōgǝr (Meeuwen), stootvoeger: stȳt˲vōgǝr (Meeuwen), voegijzer: vō.x˱īzǝr (Meeuwen) Smalle, lange troffel die wordt gebuikt om specie tussen de pannen te strijken. Zie ook afb. 77. [N 30, 8d; monogr.] II-9
pannentang nijptang: niptaŋ (Meeuwen), pitstang: pets`taŋ (Meeuwen) Lange nijptang waarmee de dakdekker stukken van pannen afknipt wanneer ze aan het ondereinde een schuine richting moeten hebben. Zie ook afb. 76. [N 30, 17; monogr.] II-9
pantoffel slof: slof (Meeuwen, ... ), kort uitgesproken  ’n sloof (Meeuwen) pantoffel [ZND 40 (1942)], [ZND m] || slof III-1-3
pap pap: pap (Meeuwen, ... ), verkl. pepke Viêr det mager pepke, zag Jepke, gèèf ich nog gèè knepke  pap (Meeuwen) brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || pap III-2-3
papier papier: pepeer fommelen (Meeuwen) papier frommelen, verfrommelen [ZND 35 (1941)] III-3-1