e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoenen poetsen blinken: bleŋkə (Meeuwen, ... ), blinken (Meeuwen, ... ), bliŋkə (Meeuwen), wiksen: wikse (Meeuwen, ... ), Uis mo hauw mi-jn sjoon sjuun gewikst  wikse (Meeuwen, ... ) de schoenen blinken (poetsen) || doen blinken || schoenen met schoencrème inwrijven om ze te doen blinken || schoenen poetsen || Schoenen poetsen (kuisen, poetsen, blinken, wieksen) [N 79 (1979)] III-1-3, III-2-1
schoenlepel aantrekker: a.ntrɛkər (Meeuwen) werktuig om zijn schoen aan te trekken III-1-3
schoensmeer blink: blink (Meeuwen, ... ), schoenwiks: sjoonwiks (Meeuwen, ... ), wiks: doa is witte en brûne wiks  wiks (Meeuwen, ... ) schoencrème || schoensmeersel || Smeersel om het leer van schoenen op kleur en soepel te houden (blink, wieks, creme, schoenpoets) [N 79 (1979)] III-1-3, III-2-1
schoenveter nestel: nistəl (Meeuwen) schoenveter III-1-3
schoffel schoffel: šofǝl (Meeuwen) Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7] I-5
schoffelen, wieden met de schoffel schoffelen: šofǝlǝ(n) (Meeuwen) Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a] I-5
schoft schocht: šoxt (Meeuwen), šǫxt (Meeuwen) Het benige uitsteeksel dat de hals van de rug scheidt, het hoogste punt van de ruggegraat. Zie afbeelding 2.17. [JG 1a, 1b; N 8, 14, 32.1 en 32.2] I-9
schoft, kwart van een werkdag poos: py.s (Meeuwen) een vierde deel van een werkdag [schoft, schof, poos] [N 91 (1982)] III-4-4
schoftzadel zadel: zāl (Meeuwen) Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.] I-10
schokschouderen schokschouderen: šokšøuwərə (Meeuwen) schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-2