e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slaperig slaperig: slopərich (Meeuwen) Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)] III-1-2
slappe koffie merenzeik: mèrezeik (Meeuwen) nogal slappe koffie of thee III-2-3
slappe vilten hoed vilten hoed: Sub vilt.  vilten hoed (Meeuwen) vilten hoed III-1-3
slecht gekleed persoon voddenman: voddeman (Meeuwen) in lompen gekleed [haveloos, schabullig, schamel] [N 86 (1981)] III-1-3
slecht gesneden hengst piet: pit (Meeuwen) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9
slecht mens, slechte kerel judas: een judas (Meeuwen), onmens: onmens (Meeuwen), slechterik: sleͅxtərek (Meeuwen), voyou (fr.): Fr. voyou Pas mè good op, want dèè vent is eine echte vejuw  vejûw (Meeuwen) Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] || iemand met een slecht karakter [schoef, schobbert, ontmens, galgenaas, slechterik, schoefel] [N 85 (1981)] || schurk, ploert III-1-4
slecht van bouw hol: hǭǝl (Meeuwen) De antwoorden van de correspondenten doelen vooral op een hol paard met ingevallen flanken en uitstekende heupen. Vgl. het lemma ''harmonisch van bouw'' (4.3.1). [N 8, 62k, 62l en 78a] I-9
slecht weer, hondenweer rot (weer): rot (Meeuwen), ə ròt wéér (Meeuwen), ruw (weer): ruw (Meeuwen), rŭŭw (Meeuwen), slecht (weer): slècht (Meeuwen), strontweer: stront (Meeuwen), vuil: vuil (Meeuwen), vŭŭl (Meeuwen) ruw en regenachtig, gezegd van het weer [lobbig, schouw] [N 81 (1980)] || slecht, gezegd van het weer [skeut, vut] [N 81 (1980)] III-4-4
slechte koffie leps: lɛps (Meeuwen) lepse koffie (flauw van smaak) III-2-3
slechtgehumeurd (zijn) grommelachtig: grommelachtig (Meeuwen), knorrig: knorrig (Meeuwen), konijns: Ze waas ziêker möt hèèr linkerbein opgestange, zuu kni-jns waas ze  kni-jns (Meeuwen), kregelig: kregelig (Meeuwen), lastig: lastig (Meeuwen), leͅstəx (Meeuwen), niet goed gezind: niet goed gezind (Meeuwen), nukkig: nukkig (Meeuwen), slechtgezind: sleͅxtgəzent (Meeuwen), vies: vies (Meeuwen) knorrig of boos zonder dat daar een geldige reden voor is [kummelijk, grimmig, gemelijk, gaperig] [N 85 (1981)] || lastig, grommelend || slecht gehumeurd, een slecht humeur hebbend [druilig, miezig, dof, paf, chagrijnig] [N 85 (1981)] || uit zijn humeur, brommig, knorrig [miezerig] [N 85 (1981)] || uit zijn humeur, knorrig [gallig, gichtig, drollig, knorrig] [N 85 (1981)] III-1-4