e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spatader spatader: spata.dər (Meeuwen) Spatader: plaatselijk uitgezette ader met dikke blauwachtige knobbels; blijvende uitzettting van een ader vooral in de benen (spat, ader, spatader, puilader, aderspat). [N 84 (1981)] III-1-2
spatten spatten: spatə (Meeuwen) in of als kleine deeltjes op- of wegspringen, gezegd van vloeibare zaken [spatten, spiertsen, spinten, spetten, drasjken] [N 91 (1982)] III-4-4
speciebord bord: bort (Meeuwen), voegplaat: vōxplāt (Meeuwen) Rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat, van waaraf men de specie tegen de muur strijkt of in de voegen drukt. Zie ook afb. 87. De 'sperwer' bestaat uit een houten draagvlak dat is gemonteerd op een houten steel die naar onderen toe breder uitloopt en zo is uitgehold dat men hem op een knie kan zetten. Het draagvlak is bestemd voor de specie waarmee het plafond werd bepleisterd. De 'sperwer' werd in Q 121 ook 'pleisterstoel' genoemd (Lochtman, pag. 22). [N 30, 10; N 30, 9; monogr.] II-9
speculaas speculatie: Zowel als soortnaam als één exemplaar  spikkelasie (Meeuwen), speculatiekoek: spikkelasiekook (Meeuwen), speculatiemannetje: spikkelasiemenneke (Meeuwen) speculaas || speculaaskoek || speculaasmannetje III-2-3
speculeren speculeren: speculeren (Meeuwen, ... ) kopen, verkopen of wachten met kopen of verkopen in de verwachting winst te maken door stijging of daling van prijzen [lippen, speculeren] [N 89 (1982)] III-3-1
speeksel tuf: tif (Meeuwen) Speeksel: het mondvocht, afscheiding van bepaalde klieren in de mond (smurrie, tuf, spuw, speek, jodevet, speeksel). [N 84 (1981)] III-1-1
speeksel uitspuwen spijen: spijə (Meeuwen), tuffen: teffə (Meeuwen) (speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)] III-1-1
speelgoed speelgoed: spi.lgu.t (Meeuwen) Speelgoed. III-3-2
speelkaart kaart: kaart (Meeuwen, ... ), Daar ligt een kaart onder de tafel.  ka:rt (Meeuwen), De kaarten geven; iemand in de kaarten kijken.  ka:rt (Meeuwen) Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)] || Kaart: kaartspel. || Kaart: speelkaart. III-3-2
speelplaats speelplaats: spi.lpla.ts (Meeuwen) Speelplaats. III-3-1