e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spreken, praten kallen: kallen (Meeuwen), praten: proten (Meeuwen) praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] III-3-1
sprenkelen sprinkelen: spriŋkələ (Meeuwen) druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)] III-4-4
springen springen: spreinge (Meeuwen), springə (Meeuwen) springen [ZND 25 (1937)] III-1-2
springstier springvar: sprɛ.ŋk˲var (Meeuwen) [JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15] I-11
springvloed springtij: springtij (Meeuwen) springvloed, hoge waterstand die ontstaat als zon- en maanvloed samenwerken [giertij, springtij, gierstroom] [N 81 (1980)] III-4-4
sprinkhaan sprinkhaan: spreəŋkhān (Meeuwen) sprinkhaan III-4-2
sproeten spronselen: spronsəls (Meeuwen) sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)] III-1-1
sprokkelen sprokkelen: sprokələ (Meeuwen) Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)] III-1-2
sprookje vertelseltje: vertelselke (Meeuwen, ... ) een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)] || hoe heet een kindervertelsel ? kent ge nog een woord sage ? (uitspraak) [ZND 42 (1943)] III-3-1
spruiten, uitbotten spruiten: sprûte (Meeuwen), struiken: strûke (Meeuwen) schieten, scheuten krijgen || spruiten, uitschieten III-4-3