e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tak van een geslacht familie: familie (Meeuwen), tak: tak (Meeuwen) de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)] III-2-2
tamme kanarie kanariepietje: kənāripitəkə (Meeuwen, ... ) kanarie || kanarievogel III-2-1
tand, tanden tand(en): tā.nt (Meeuwen  [(mv tan)]  ) Achter het codenummer van de plaats is de meervoudsvorm vermeld. Voor een aantal plaatsen beschikken wij evenwel alleen over de enkel- of meervoudsvorm; deze laatste citeren wij als eerste. [JG 1a, 1b; N 8, 17] I-9
tandenstoker tandenstoker: tandestoker (Meeuwen, ... ) een puntig voorwerp waarmee men voedselresten verwijdert die tussen tanden en kiezen of in kiezen zijn blijven zitten [tandestoker, kloker, koter] [N 86 (1981)] III-1-3
tandpijn pijn aan zijn tanden: pi:n an minə ta.nt (Meeuwen), tandpijn: tandpien (Meeuwen) ik heb tandpijn [ZND 34 (1940)] || Kiespijn. Ik heb kiespijn. [Lk 05 (1955)] III-1-2
tandvlees tandvlees: tantvleͅis (Meeuwen), tāntvleͅis (Meeuwen) hoe noemt men het tandvlees ? [ZND 49 (1958)] || tandvlees [bibbletjes, bibbertjes] [N 10 (1961)] III-1-1
tante tant: tant (Meeuwen, ... ), tânt (Meeuwen), tante: téntə (Meeuwen), tantje: tentje (Meeuwen) tante || tante (moei) [ZND 11 (1925)] III-2-2
tap van de houten gierton stop: stǫp (Meeuwen) De in dit lemma verenigde termen hebben wel alle betrekking op de regelbare uitlaat van de oude houten gierton. Sommige lijken vooral de opening aan te duiden, terwijl de meeste wijzen op het voorwerp en/of het mechaniek waarmee de ton van achteren geopend en gesloten werd. Dat kon een oude (bier)kraan met een doorboorde draaistop zijn, maar ook een stop, pin of prop, die soms met behulp van een hefboom, een wipconstructie of met een stuk touw of ijzerdraad uit de uitlaatopening getrokken werd. Termen die vooral de hefboom e.d. lijken te betreffen, zijn aan het einde van dit lemma bijeengezet. [JG 1a + 1b; N P, 6 add.; N 11A, 53e + f; monogr.] I-1
tarwe tarwe: tɛrǝf (Meeuwen) Triticum L. Sinds de invoering van betere bemestingmethodes groeit de tarwe ook in de Kempen. Het woordtype koren is als nevenvorm opgegeven in: K 316, 317, 318, 360, L 286, 292, 313, 360, 416, P 45, 119, 175, 192, Q 10, 39 en 97; evenwel alléén in de omzetting van de uitdrukkingen "rogge wordt hoger dan tarwe" of "de tarwe groeit welig" en het kan derhalve niet als een gangbare benaming van de plant worden beschouwd en is zodoende ook niet in het lemma opgenomen. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, e.' [JG 1a, 1b; L A1, 82; L 7, 75; L 15, 24; L 28, 33; L 34, 55b; L 35, 61; L lijst graangewassen, 7; S 37; Wi 52; Gwn 9, 2; NE 1, 2; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
tarwebrood mik: mek (Meeuwen) van tarwe gebakken brood III-2-3