e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
winddroog droog: driǝx (Meeuwen), opgedroogd: op˲gǝdrīxt (Meeuwen) Gezegd van metselstenen die aan de oppervlakte droog en inwendig nat zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Metselstenen bevochtigen'. [N 31, 13b] II-9
winderig weer ruw (weer): ruw (Meeuwen), rŭŭw (Meeuwen) winderig, gezegd van het weer [zuchtig] [N 81 (1980)] III-4-4
windstilte stil (weer): stil (Meeuwen), stil van wind: stil vàn wint (Meeuwen), windstil (weer): windstil (Meeuwen, ... ) windstil, zonder wind, gezegd van het weer [blak, stil] [N 81 (1980)] || windstilte, toestand dat er geen wind is [blakte] [N 81 (1980)] III-4-4
windzuiger lochtveger: lǫxtvɛ̄gǝr (Meeuwen), windzuiker: we.nt˲zű.kǝr (Meeuwen) Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c] I-9
winkel winkel: winkel (Meeuwen, ... ) het huis of een gedeelte van een huis waar koopwaren in het klein worden verkocht [winkel, nering, doening] [N 89 (1982)] III-3-1
winkelhaak winkelhaak: weŋkelhǭk (Meeuwen), weŋkǝlhoǝk (Meeuwen), weŋkǝlhǭk (Meeuwen), wiŋkəlho.k (Meeuwen) Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend en worden werkstukken op hun haaksheid gecontroleerd. Zie ook afb. 2. [N 30, 13a; monogr.] || Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || rechthoekige scheur in kledingstuk II-7, II-9, III-1-3
winkelkorf valies (<fr.): ein vlies (Meeuwen), velies (Meeuwen) Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)] III-3-1
winnen winnen: weͅnə (Meeuwen), winnen (Meeuwen), winnə (Meeuwen), winə (Meeuwen) III. Winnen; hij won; gewonnen. [ZND 25 (1937)] || Winnen. [ZND m] III-3-2
winst rabat (<du./it.): rabat (Meeuwen), voordeel: voordeel (Meeuwen), winst: winst (Meeuwen) de opbrengst boven de kosten [winst, voordeel, bonheur, beneficie, rabat, avetje] [N 89 (1982)] III-3-1
winterkoninkje winterkoninkje: wi-jntsjerkiêningske (Meeuwen), winterkinengske (Meeuwen) winterkoninkje [ZND 34 (1940)] III-4-1