e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

Gevonden: 4441
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braambes braamberen: brombīr (Meeuwen), brōmbīərə (Meeuwen), bròmbiêr (Meeuwen) braam(bessen) [RND] || braambes III-4-3
braambessen braamberen: bro.mbīǝ.rǝ(n) (Meeuwen) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braden braden: broaje (Meeuwen), broͅ.i̯jə (Meeuwen), vleis broͅjen (Meeuwen) braden || vlees braden en vlees bakken [ZND 22 (1936)] III-2-3
braken kotsen: kotsə (Meeuwen), spijen: spijə (Meeuwen) overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)] III-1-2
branden branden: branən (Meeuwen), Ki-jk maar good ût deste doa di-jn vinger neet aan (ver)bran(d)s: let op dat je daarmee niet bedrogen uit komt Gèè köntsj doaviêr waal èè kèèrske loate branne: voor het verloop daarvan kun je wel erg dankbaar zijn  branne (Meeuwen) branden [ZND 01 (1922)] III-2-1
brandhout knabben: knap (Meeuwen), spalken: spalken (Meeuwen, ... ), stoofhout: stoafhuit (Meeuwen), vinkelhout: veŋkəlhøͅi̯t (Meeuwen, ... ), vinkelhuit (Meeuwen), Este neet oppast, dan maak ich vinkelhuit van dich: kijk maar uit, of ik zal je eens duchtig de les spellen  vinkelhuit (Meeuwen) [ZND 22 (1936)]brandhout [ZND 01 (1922)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)] || sprokkelhout om er de kachel mee aan te maken || stuk (meestal gezaagd) hout als brandstof I-7, III-2-1
brandmuur tussen woonhuis en stal brandgevel: brant˲gē̜ ̞vǝl (Meeuwen), scheidingsmuur: šęi̯leŋsmōr (Meeuwen) De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b] I-6
brandslang darm: ps. omgespeld volgens RND!  dɛrəm (Meeuwen) de buis van soepele stof waardoor het water van een brandspuit geleid wordt [ader, darm] [N 90 (1982)] III-3-1
brandstof stokens: genitiefsvorm Zuu èè gruut hûs kimt te deer aan stukes  stukes (Meeuwen) het stoken III-2-1
brede buikriem onderhulp: o.nǝrhɛ.lǝp (Meeuwen) Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73] I-10