e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeuwen

Overzicht

Gevonden: 4441
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
futloze jongen lummel: limmel (Meeuwen), ’t is eine limmel (Meeuwen) Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)] III-1-4
gaan liggen (van de wind) gaan liggen: gaon liggə (Meeuwen), stillen: stillen (Meeuwen) gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)] III-4-4
gaar gaar: ga:r (Meeuwen), gaar (Meeuwen, ... ), murg: mérrich (Meeuwen), murw  meͅrx (Meeuwen) gaar || gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)] III-2-3
gaatjestang knoopsgatertang: knø̜jpsgātǝrtaŋ (Meeuwen) Met deze tang maakte men door middel van een holpijpje aan de bovenste zijde van de tang of door middel van een wieltje met verschillende holpijpjes ronde gaatjes voor de knoopsgaten. De informant van L 416 had een tang met 6 tandjes om verschillende gaten te maken. De informant van Q 198 kende geen gaatjestang. [N 59, 30a] II-7
gadeslaan? gadeslaan: Z⁄n zaken gaaisluun (Meeuwen) Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)] III-3-1
galgenaas bandiet: ps. omgespeld volgens RND!  bandit (Meeuwen), judas: een judas (Meeuwen) de algemene naam voor iemand die zich schuldig maakt aan een of ander misdrijf [strop, beest, priek, galgenaas] [N 90 (1982)] || Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] III-3-1
galmgaten galmgaten: galmgaten (Meeuwen) Galmgaten (in de kerktoren om de klokkenklank door te laten). [ZND 35 (1941)] III-3-3
galopperen vierkappens (lopen): vērkapǝs (Meeuwen) De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f] I-9
gang gang: gang (Meeuwen), gank (Meeuwen), gaŋk (Meeuwen, ... ), gedeelte van een woning Gank di-jn gank  gangk (Meeuwen), portaal: pərto͂ͅl (Meeuwen), voorhuis: voorhuis  fīrəs (Meeuwen) De doorloop in een huis die de huisdeur met de vertrekken verbindt (gang, vloer, corridor, leid) [N 79 (1979)] || gang [ZND 01 (1922)] III-2-1
gans gans: gans (Meeuwen), gau̯s (Meeuwen) [A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.] I-12