19094 |
futloze jongen |
lummel:
limmel (L364p Meeuwen),
’t is eine limmel (L364p Meeuwen)
|
Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
25233 |
gaan liggen (van de wind) |
gaan liggen:
gaon liggə (L364p Meeuwen),
stillen:
stillen (L364p Meeuwen)
|
gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20530 |
gaar |
gaar:
ga:r (L364p Meeuwen),
gaar (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen,
L364p Meeuwen),
murg:
mérrich (L364p Meeuwen),
murw
meͅrx (L364p Meeuwen)
|
gaar || gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28925 |
gaatjestang |
knoopsgatertang:
knø̜jpsgātǝrtaŋ (L364p Meeuwen)
|
Met deze tang maakte men door middel van een holpijpje aan de bovenste zijde van de tang of door middel van een wieltje met verschillende holpijpjes ronde gaatjes voor de knoopsgaten. De informant van L 416 had een tang met 6 tandjes om verschillende gaten te maken. De informant van Q 198 kende geen gaatjestang. [N 59, 30a]
II-7
|
21557 |
gadeslaan? |
gadeslaan:
Z⁄n zaken gaaisluun (L364p Meeuwen)
|
Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
21314 |
galgenaas |
bandiet:
ps. omgespeld volgens RND!
bandit (L364p Meeuwen),
judas:
een judas (L364p Meeuwen)
|
de algemene naam voor iemand die zich schuldig maakt aan een of ander misdrijf [strop, beest, priek, galgenaas] [N 90 (1982)] || Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
23265 |
galmgaten |
galmgaten:
galmgaten (L364p Meeuwen)
|
Galmgaten (in de kerktoren om de klokkenklank door te laten). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
33849 |
galopperen |
vierkappens (lopen):
vērkapǝs (L364p Meeuwen)
|
De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f]
I-9
|
19375 |
gang |
gang:
gang (L364p Meeuwen),
gank (L364p Meeuwen),
gaŋk (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen,
L364p Meeuwen),
gedeelte van een woning Gank di-jn gank
gangk (L364p Meeuwen),
portaal:
pərto͂ͅl (L364p Meeuwen),
voorhuis:
voorhuis
fīrəs (L364p Meeuwen)
|
De doorloop in een huis die de huisdeur met de vertrekken verbindt (gang, vloer, corridor, leid) [N 79 (1979)] || gang [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
34548 |
gans |
gans:
gans (L364p Meeuwen),
gau̯s (L364p Meeuwen)
|
[A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.]
I-12
|