20999 |
gebak |
gebak:
gəbak (L364p Meeuwen),
mop:
een lekkere mop
mop (L364p Meeuwen)
|
gebak
III-2-3
|
20742 |
gebakje |
pat-tje:
Mee pèteke waas èè petéke aan het ète
petéke (L364p Meeuwen)
|
gebakje
III-2-3
|
21012 |
gebakken appelschijf |
appelschijfjes:
Appelsji-jfkes inne pan of in einen appelekook of nog op eine vlaaidiêg
appelsji-jf (L364p Meeuwen)
|
(doorgaans doorgebakken) horizontale appelschijf
III-2-3
|
20907 |
gebakken appelschijven |
boomvlees:
Men bedoelt er b.v. gestoofde peren of appelen mee
buimvleis (L364p Meeuwen)
|
boomvlees
III-2-3
|
17623 |
gebit |
gebeet:
gǝbiǝt (L364p Meeuwen),
gǝbīǝ.t (L364p Meeuwen),
gebit:
gebiet (L364p Meeuwen)
|
Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b] || hij heeft een goed gebit [ZND 35 (1941)]
I-9, III-1-1
|
30037 |
gebluste kalk |
geleste kalk:
gǝlɛs˱dǝ kalǝk (L364p Meeuwen),
leskalk:
lɛskalǝk (L364p Meeuwen),
zakjeskalk:
zɛkskǝskalǝk (L364p Meeuwen)
|
Ongebluste kalk die met water is aangelengd. Zie ook het lemma 'Kalk blussen'. Gebluste kalk wordt gebruikt bij de bereiding van mortel. Woordtypen als 'stubkalk', 'poederkalk', 'poeder' en 'zakjeskalk' verwijzen naar schelpkalk die direct na het branden droog geblust wordt en in poedervorm op de bouwplaats wordt aangeleverd. [N 30, 30a; N 30, 30b; N 30, 30c; N 30, 32f; monogr.]
II-9
|
20183 |
geboorte |
geboorte:
gəbūūrtə (L364p Meeuwen),
steun:
stø̜̄n (L364p Meeuwen)
|
De plaats waar de boog aan weerszijden tegen de rest van het metselwerk rust. De stenen in de muur moeten hier, om aansluiting te geven, behakt worden. In Q 121 spreekt men dan van 'geschoren stenen' ('jǝšōrǝ štęŋ'). Volgens de invuller uit Q 97 telt een poortboog altijd een oneven aantal stenen. [N 32, 19a; monogr.] || geboorte
II-9, III-2-2
|
22513 |
geboortefeest |
kindjeskermis:
kindjeskermis (L364p Meeuwen)
|
Het feestje ter ere van de geboorte van een kind [sol, kinderfooi, pastellenhuisje, kindjeskermis, kindjeskoffie, gebuurkoffie, snee(i)]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33879 |
geboorteomhulsel van een veulen |
moederzak:
moederzak (L364p Meeuwen),
net:
nęt (L364p Meeuwen)
|
Het vruchtvlies dat na de geboorte van het veulen afkomt. Als de merrie het veulen alleen ter wereld brengt, stikt het veulen meestal in de zak, die zo sterk is, dat hij met behulp van een mes of scherp voorwerp geopend moet worden. [N 8, 54, 55 en 56]
I-9
|
20182 |
geboren worden |
geboren:
gəbūūrə (L364p Meeuwen)
|
geboren
III-2-2
|