25242 |
andere soorten sneeuw |
fijne dikke sneeuw:
fijne sneeuw
fijne, dikke sneeuw (L364p Meeuwen),
fijne sneeuw:
fijne sneeuw
fĭĕnə snîê (L364p Meeuwen)
|
verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20656 |
andijvie |
andijvie:
andē.vi (L364p Meeuwen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
28580 |
angel |
angel:
a.ŋǝl (L364p Meeuwen)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
19312 |
angst |
angst:
angst (L364p Meeuwen),
schijt:
schijt (L364p Meeuwen),
schrik:
schrik (L364p Meeuwen),
sjrek (L364p Meeuwen)
|
angst, schrik || het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21829 |
antwoorden |
antwoorden:
antwoorden (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
ten antwoord geven [antwoorden, anderen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33488 |
appel, overige soorten |
appel:
apəl* (L364p Meeuwen),
kromstaartje:
kròmpstertsje (L364p Meeuwen),
panappel:
panapəl* (L364p Meeuwen)
|
appel || appel, soort || braadappel
I-7
|
20638 |
appelbol |
krollemol:
Vroeger gewoon brooddeeg, maar nu een veredeld gebak rondom eenappel, met suiker, kaneel (of boter) of met ijs en slagroom
krollemol (L364p Meeuwen),
ponnekje:
pònneke (L364p Meeuwen)
|
appelbol
III-2-3
|
20698 |
appelmoes |
appelenpruts:
Ich smiêrde mich wat appelepretsj op mi-jne buterham
appelepretsj (L364p Meeuwen),
vandaar ook appelmoos Eèrpel möt appelepretsj, manleef, det waas lekker Volks syn. sji-jfaaf
appelepretsj (L364p Meeuwen),
appelspijs:
ápəlspis (L364p Meeuwen),
compte:
kəmpoͅt (L364p Meeuwen),
schuifaf:
omwille van de purgerende werking
sji-jfaaf (L364p Meeuwen)
|
appelmoes || appelmoes [trot, trut] [N 38 (1971)] || kompot, appelmoes
III-2-3
|
22450 |
aprilgek |
aprilgek:
Aprilgek, bezemstek met Pasen krijgt ge een eierbek (wordt gezegd de eerste april als men iemand heeft beetgenomen).
əprilgaek (L364p Meeuwen)
|
Aprilgek.
III-3-2
|
22451 |
aprilgrap |
aprilgrap:
aprilgrap (L364p Meeuwen),
Z.N. gallicisme V.D.
əprilgrap (L364p Meeuwen),
aprilvis:
aprilvis (L364p Meeuwen)
|
Aprilgrap. || De onzinnige boodschap op 1 april [aprilvis, aprilzaad, zikkelzaad]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|